Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3553/GA, 8 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3553/GA

betreft: [klager] datum: 8 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 oktober 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Torentijd te Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 december 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.A.H. van Huijgevoort, gehoord.
De directeur van de locatie Torentijd heeft bij brief van 16 december 2013 schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van disciplinaire straffen en ordemaatregelen, omdat klager weigert plaats te nemen in een meerpersoonscel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Nadat klager hoorde dat hij op een meerpersoonscel zou worden geplaatst, heeft hij direct aangegeven dat hij daar
niet
tegen kan. De psychiater heeft gezegd dat klager rust moet hebben, maar niet dat klager ongeschikt is voor plaatsing in een meerpersoonscel. De directeur heeft naar aanleiding van de weigering zowel disciplinaire straffen als ordemaatregelen opgelegd.
Dit is niet zorgvuldig. Verder is in de huisregels van de locatie Torentijd vermeld dat een disciplinaire straf naar aanleiding van de weigering kan worden verlengd, hetgeen in strijd is met de Pbw. Nu geen sprake is van een nieuw feit, is de oplegging
van meer straffen/ordemaatregelen tevens in strijd met het beginsel dat iemand niet twee keer voor hetzelfde feit kan worden gestraft (het zogenaamde ne bis in idem-beginsel). Klager verzoekt om een compensatie van 10 keer € 10,=.

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Het kader van de beoordeling.
De beroepscommissie stelt vast dat klager opdracht is gegeven te verblijven in een meerpersoonscel en dat hij die opdracht niet heeft opgevolgd. In verband daarmee is hem voor het eerst op 4 juli 2013 naar aanleiding van een schriftelijk verslag een
disciplinaire straf opgelegd van vier dagen strafcel. Na het ondergaan van die straf heeft klager opnieuw geweigerd plaats te nemen in de meerpersoonscel en daarop is op 8 juli 2013 een disciplinaire straf van vier dagen plaatsing in een strafcel
opgelegd en één en ander heeft zich herhaald op 12 juli 2013. Omdat klager op 16 juli 2013 nog steeds de medewerking aan plaatsing in een meerpersoonscel weigerde is, als ordemaatregel vier dagen afzondering in een afzonderingscel opgelegd waarbij
tevens is vermeld dat sprake is van een verlenging van de eerder opgelegde afzondering. Ook op 19 juli 2013 weigerde klager zijn medewerking en is hem de ordemaatregel van vier dagen afzondering in een afzonderingscel opgelegd onder vermelding dat dit
de vijfde verlenging van het verblijf in afzondering was. Naar aanleiding van een schriftelijk verslag waaruit naar voren komt dat klager volhardde in zijn weigering is hem op 24 juli 2013 een disciplinaire straf van vier dagen plaatsing in een
strafcel
opgelegd. Na het ondergaan van die straf is klager niet meer opgedragen plaats te nemen in een meerpersoonscel en is de afzondering ten einde gekomen.

Artikel 2.2.1. van de huisregels luidt, voor zover hier van belang: “Bij weigering plaatsing MPC kan de directeur u een disciplinaire straf opleggen van maximaal vier dagen strafcel. Bij herhaaldelijke weigering kan deze disciplinaire straf zes maal
achtereen worden opgelegd. Na deze periode gaat u terug naar een enkele cel.”

De omvang van het beklag.
Het klaagschrift is gedateerd op 18 juli 2013 en richt zich met zoveel woorden tegen de beslissing van 12 juli 2013, maar in het klaagschrift ligt besloten dat klager ook bezwaar maakt tegen de beslissing van 16 juli 2013. In een niet gedateerd
schrijven heeft klager zijn beklag aangevuld. De beklagcommissie heeft kennelijk gelet daarop en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat het beklag eveneens betrekking had op de ordemaatregel van afzondering van 19 juli 2013. De beoordeling van de
beroepscommissie richt zich daarmee met name op de beslissingen van 12, 16 en 19 juli 2013.

Beoordeling van de beslissingen.
Voorop staat dat de directeur artikel 2.2.1 van de huisregels niet heeft nageleefd. Er is immers niet alleen sprake van de oplegging van disciplinaire straffen, maar tevens van de (verlenging van) afzonderingsmaatregelen. Zowel door het niet naleven
van
de huisregels als door het zonder nadere toelichting variëren tussen straf en (verlenging van) maatregel wordt in ernstige mate tekort gedaan aan de rechtspositie van klager. Anders dan de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat de
oplegging van de maatregelen niet als een kennelijke vergissing kan worden opgevat, omdat, zoals de beklagcommissie meent, daar waar een maatregel is opgelegd geacht moet worden een disciplinaire straf te zijn opgelegd. Het gaat hier om onzorgvuldig
handelen ten aanzien van wezenlijke aspecten van de rechtspositie van een gedetineerde waarbij ook nog in aanmerking is genomen dat in de schriftelijke mededeling van de maatregel van 16 juli 2013 sprake is van een verlenging, terwijl van verlenging
van
de voorgaande disciplinaire straf in het wettelijke systeem uiteraard geen sprake kan zijn.
Bij het voorgaande kent de beroepscommissie onder meer betekenis toe aan de vormvoorschriften die bij de oplegging van een straf of een maatregel in aanmerking moeten worden genomen. Deze lopen uiteen. Zo is bij de oplegging van een disciplinaire straf
een schriftelijk verslag dat is aangezegd vereist, terwijl de wet die eis niet stelt bij oplegging van een maatregel. Overigens is ook bij de oplegging van de disciplinaire straf van 12 juli 2013 geen verslag opgemaakt of aangezegd.
Anders dan namens klager is gesteld, is het niet in strijd met de wet om een gedetineerde na het ondergaan van een disciplinaire straf ter zake van het niet voldoen aan een opdracht opnieuw een disciplinaire straf op te leggen wegens herhaald niet
voldoen aan de opdracht. Het betreft dan in die zin geen bestraffing ter zake van het zelfde feit, nu de weigeringen plaatsvinden op verschillende tijdstippen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval zal moeten worden beoordeeld of een
herhaalde
strafoplegging bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk is.
De slotsom is dat het beklag tegen de beslissingen van 12, 16 en 19 juli 2013 gegrond is.

Het beroep zal gegrond worden verklaard met vernietiging van de uitspraak van de beklagcommissie. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 120,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 120,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 8 januari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven