Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3246/JM, 7 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3246/JM

betreft: [klager] datum: 7 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 57 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen (Rjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hunnerberg te Nijmegen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 26 september 2013 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 december 2013, gehouden in de j.j.i. Teylingereind te Sassenheim, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.S.P.M. de Kock, gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de j.j.i. De Hunnerberg heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft een nadere toelichting gestuurd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 21 juli 2013, betreft het feit dat klager twee dagen de verkeerde medicatie heeft gekregen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Klager heeft aangegeven dat hij twee dagen verkeerde medicatie heeft gekregen. Omdat hij dacht dat het misschien zijn medicatie was met een andere naam, heeft hij de medicatie genomen. Hij heeft in die beide dagen spontane zweetaanvallen gehad en zijn
concentratie en denkvermogen waren niet meer helder. Hij heeft dit als zeer onprettig ervaren.
Klager vindt het ongepast dat de kwestie wordt afgedaan met de zin: sorry, het zal niet meer gebeuren.
Ter zitting heeft klager daaraan toegevoegd dat hij de eerste dag dat hij zich niet goed voelde hiervan meteen melding heeft gemaakt. Hem werd gezegd dat hij de juiste medicatie kreeg. Pas na de tweede dag werd de fout gezien en kreeg klager de juiste
medicatie.
Later is hem een tegemoetkoming aangeboden van € 25,=. Dit bedrag vindt klager onacceptabel.

Namens klager is daaraan het volgende toegevoegd. Het is duidelijk dat er fouten zijn gemaakt bij de medicatieverstrekking. Waar het in deze zaak om gaat is of de aan klager aangeboden tegemoetkoming redelijk is. De inrichting is ernstig tekort
geschoten in de medische behandeling van klager. Klager moet er van uit kunnen gaan dat hij de juiste zorg krijgt. Klager heeft, zodra hij merkte dat hij last kreeg van de medicatie, meteen aan de bel getrokken.
Desondanks heeft hij nog een dag de verkeerde medicatie gekregen. Pas na twee dagen is de verstrekking, door de herhaalde melding van klager, gestopt.
Een hogere tegemoetkoming is op zijn plaats gelet op de lichamelijke klachten die klager heeft ondervonden alsmede het gevoel van onveiligheid dat bij klager is ontstaan.

De unitmanager Medische Dienst en Interventies heeft in reactie op het beroep allereerst zijn welgemeende excuses aangeboden. Klager heeft door de verkeerde medicatie zeer vervelende bijwerkingen ondervonden. De wijze van voorschrijven van medicatie is
zodanig aangepast dat dergelijke situaties in de toekomst voorkomen worden. De inrichtingsarts is bereid een compensatieregeling te treffen.
In een gesprek met klager en zijn mentor over het incident dat heeft plaatsgevonden is naderhand de waardering naar klager uitgesproken voor zijn inzet om dit soort fouten in de toekomst te voorkomen.
Aan klager is een tegemoetkoming van € 25,= aangeboden.

3. De beoordeling
In artikel 55, tweede lid, Rjj is de term medisch handelen omschreven.
Deze omschrijving is bepalend voor de beoordeling door de beroepscommissie van het handelen waartegen de klacht is gericht.
De beroepscommissie kan een klacht gegrond verklaren als sprake is van
a. enig handelen of nalaten dat in strijd is met de zorg die de inrichtingsarts in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van de jeugdige, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand hij bijstand verleent of zijn bijstand is ingeroepen,
of

b. enig ander handelen of nalaten dat in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

De beroepscommissie stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat aan klager, hetgeen door de inrichtingsarts ook is erkend, twee dagen de verkeerde medicatie is gegeven. De beroepscommissie komt daarom tot het oordeel dat de
medicatieverstrekking in strijd was met de in artikel 55 Rjj neergelegde norm. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.

Aan de orde is de vraag of klager als gevolg hiervan enige tegemoetkoming toekomt.
De door klager omschreven fysieke problemen kunnen zeer wel het gevolg zijn geweest van de verkeerde medicatie die klager, in de veronderstelling dat het de nieuwe voor hem voorgeschreven medicatie was, genomen heeft. Daarbij komt dat klager ter
zitting
stelt meteen melding te hebben gemaakt van de fysieke problemen die hij ondervond, maar daarop te horen kreeg dat hij de juiste medicatie kreeg. Pas na de tweede melding, de dag erna, is geconstateerd dat klager niet de juiste medicatie verstrekt had
gekregen.
Onder die omstandigheden acht de beroepscommissie een tegemoetkoming van € 40,= redelijk.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.

Zij stelt de aan klager ten laste van de j.j.i. De Hunnerberg toekomende tegemoetkoming vast op € 40,=.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J. Calkoen-Nauta, voorzitter, dr. F. Boer en L.E.M. Kleipool, leden, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris, op 7 januari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven