Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3123/SGA, 24 september 2013, schorsing
Uitspraakdatum:24-09-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

Nummer : 13/3123/SGA
Betreft : [klager] datum: 24 september 2013

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie De Schie te Rotterdam.

Verzoeker vraagt - zo verstaat de voorzitter - om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissingen van de directeur van voormelde locatie respectievelijk van 13 en van 20 september
2013, inhoudende respectievelijk:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van tien dagen, ingaande op 13 september 2013 om 11.30 uur en eindigende op 23 september 2013 om 11.30 uur, wegens het op cel in bezit hebben van een mobiele
telefoon en adapter;
b. de oplegging van een aantal toezichtmaatregelen voor de periode van 20 september 2013 –
1 november 2013, met de bepaling dat maandelijks een beoordeling zal plaatsvinden met betrekking tot de noodzaak van voortduring van die maatregelen. De maatregelen zijn opgelegd in het kader van verzoekers plaats en status op de lijst van
Gedetineerden
met een vlucht-/maatschappelijk riciso;
c. het advies aan de selectiefunctionaris om verzoeker over te plaatsen naar een andere inrichting.

De voorzitter heeft kennisgenomen van het klaagschrift alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 24 september 2013.

1. De beoordeling
Ten aanzien van de onder a genoemde beslissing overweegt de voorzitter dat uit de inlichtingen van de directeur naar voren is gekomen dat deze opgelegde disciplinaire straf inmiddels is afgelopen, te weten op 23 september 2013 om 11.30 uur. Nu de
beslissing tot oplegging van de bestreden disciplinaire straf niet meer ten uitvoer wordt gelegd, zal het verzoek in zoverre niet meer tot het door verzoeker beoogde resultaat kunnen leiden. Verzoeker heeft daarom geen belang meer bij een toewijzing
van
dit deel van zijn verzoek zodat het verzoek in zoverre moet worden afgewezen.

Ten aanzien van de onder b genoemde beslissing stelt de voorzitter voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak
niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang
is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat hier niet het geval.
Uit de stukken is het volgende naar voren gekomen. Verzoeker, die vanwege ontvluchtingsgevaar, criminele organisatie en mediagevoeligheid met de status “hoog” op de zogenaamde GVM-lijst is geplaatst, heeft op 20 september 2013, nadat hij terzake was
gehoord, een nieuwe mededeling inhoudende oplegging toezichtmaatregelen gekregen. In deze mededeling was de toezichtmaatregel individueel bezoek, welke maatregel de directeur bij een eerdere beslissing van 1 augustus 2013 had afgeschaald naar bezoek in
de bezoekzaal, weer toegevoegd omdat op 12 september 2013 tijdens een speciale celinspectie een mobiele telefoon met oplader was aangetroffen en verzoeker daarmee de orde en veiligheid ernstig heeft verstoord in relatie tot de in die mededeling
omschreven dreigingsinschatting. De voorzitter begrijpt dat het schorsingsverzoek specifiek is gericht tegen de maatregel van individueel bezoek met toezicht.
De directeur stelt zich op het standpunt dat verzoeker nauwlettend dient te worden geobserveerd en dat adequate monitoring noodzakelijk is. Gezien de status van verzoeker in combinatie met de opgelegde toezichtmaatregelen en het feit dat verzoeker
desondanks in bezit is gekomen van een mobiele telefoon met oplader heeft de directeur bovendien de selectiefunctionaris geadviseerd om verzoeker over te plaatsen. Gelet op de door de directeur verstrekte informatie is – naar het voorlopig oordeel van
de voorzitter – de noodzaak van oplegging van toezichtmaatregelen en specifiek de maatregel van individueel toezicht voldoende aannemelijk geworden terwijl bovendien – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – ook is gebleken van een
deugdelijke belangenafweging bij het nemen van de bestreden beslissing. Het verzoek zal ook in zoverre worden afgewezen.

Ten aanzien van de onder c genoemde beslissing van de directeur om verzoeker over te plaatsen naar een andere inrichting geldt dat dit geen beslissing is als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. In zoverre kan verzoeker daarom niet worden
ontvangen in zijn verzoek.
Indien verzoeker zich niet kan verenigen met het selectieadvies van de directeur kan hij tegen de daarop genomen selectiebeslissing van de selectiefunctionaris een bezwaarschrift indienen en, indien de beslissing van de selectiefunctionaris op het
bezwaarschrift beroep negatief is, beroep instellen bij de Raad. In het kader van die procedure kan verzoeker zijn bezwaren tegen het selectieadvies naar voren brengen en deze zullen dan worden meegewogen.
Een verzoek om schorsing van de selectiebeslissing is in beginsel pas mogelijk nadat door verzoeker beroep is ingesteld tegen de beslissing van de selectiefunctionaris op het bezwaarschrift.

2. De uitspraak
De voorzitter verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek voor zover dit betrekking heeft op onderdeel c en wijst het verzoek voor het overige af.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 24 september 2013.

secretaris voorzitter

Naar boven