Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2553/SGA, 13 augustus 2013, schorsing
Uitspraakdatum:13-08-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 13/2553/SGA
Betreft : [klager] datum: 13 augustus 2013

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam
Over-Amstel.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de voorgenomen beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 5 augustus 2013, inhoudende het verplichten tot
ondergaan van geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d van de Pbw, ingaande op 9 augustus 2013 na 16.30 uur en eindigend op (uiterlijk) 8 november 2013 om 16.00 uur, omdat – kortweg – gezien het op verzoeker van toepassing zijnde
psychiatrische beeld de mogelijkheid bestaat dat zonder de behandeling het gevaar bestaat dat de stoornis van verzoekers geestvermogens niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 12 augustus 2013. Het schorsingsverzoek is tevens aangemerkt als beroepsschrift als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Pbw.

1. De ontvankelijkheid
Gelet op het bepaalde in artikel 73, vierde lid van de Pbw, gelezen in verband met artikel 66, eerste lid van de Pbw, zou pas schorsing kunnen worden verzocht als de directeur – nadat er sprake is geweest van een voorgenomen besluit waartegen
zienswijzen kunnen worden ingediend – een definitief besluit heeft genomen strekkende tot toepassing van dwangmedicatie op grond van het bepaalde in artikel 46d, aanhef en onder a van de Pbw en tegen die beslissing een beroepschrift is ingediend. Dit
zou er evenwel toe kunnen leiden dat pas om schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur kan worden verzocht nadat een begin van uitvoering is gegeven aan het onder dwang toedienen van medicatie. Zeker waar het depotmedicatie
betreft, zou dit de door de wetgever beoogde rechtsbescherming tegen een zo ingrijpend middel als dwangmedicatie in belangrijke mate illusoir maken. Om die reden zal de voorzitter, in afwachting van richtinggevende uitspraken van de beroepscommissie
daaromtrent, het gegeven dat er strikt genomen dus nog geen sprake is van een voor beroep vatbare beslissing, niet aan de ontvankelijkheid van verzoeker in zijn verzoek in de weg laten staan.

Wat dan voor ligt is de beslissing van de directeur waarin hij aangeeft voornemens te zijn tot dwangbehandeling over te gaan. De voorzitter overweegt dienaangaande dat hier – naar zijn voorlopig oordeel – sprake is van een beslissing als bedoeld in
artikel 60, eerste lid, van de Pbw, die voor schorsing in aanmerking kan komen. De schorsing van de tenuitvoerlegging van dat voorgenomen besluit heeft immers tot gevolg dat de directeur het ‘definitieve’ besluit – tot toepassing van dwangmedicatie –
niet mag nemen en uitvoeren. Uit nadere inlichtingen van de directeur is de voorzitter gebleken dat de voorgenomen behandeling nog niet is aangevangen. Verzoeker is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waar het schorsingsverzoek zich op richt in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing
van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur, waarbij zijn gevoegd de adviezen van de inrichtingspsychiater en een onafhankelijk psychiater wordt –
naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – voldoende aannemelijk dat er sprake is van noodzaak van het toepassen van een medische dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d van de Pbw. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 augustus 2013.

secretaris voorzitter

Naar boven