Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1110/GV, 11 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1110/GV

betreft: [klager] datum: 11 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 4 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 mei 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Het is niet juist dat klager gerecidiveerd heeft tijdens verlof en dat de delictendie door klager worden gepleegd telkens zwaarder worden. Klager was eerst gedetineerd voor een geweldsdelict en zit nu vast voor overtreding van de Opiumwet. Hetgeen geschreven is over verbaal en non verbaal geweld klopt ook niethelemaal. Klager kan niet lezen of schrijven en spreekt heel slecht Nederlands. Klager is Antilliaan en Antillianen praten erg hard, hetgeen intimiderend over kan komen maar niet de bedoeling is. Klager heeft inderdaad eengedetineerde in een slootje geduwd, van circa 1 meter diep en daarvoor een disciplinaire straf opgelegd gekregen maar in Norgerhaven lopen gedetineerden met grote messen van de keuken en met priemen om bladeren te prikken rond. Ermag geen onderscheid tussen gedetineerden worden gemaakt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Gebleken is dat klager sinds 1991 contacten heeft opgebouwd met justitie en gerecidiveerd heeft in de vorm van steeds ernstiger delict plegingen. Klager heeft zelfs gerecidiveerd tijdens proeftijden. In detentie heeft klager zichtot voor kort verbaal en non verbaal agressief gemanifesteerd en intimiderend en vervelend gedrag vertoond ten opzichte van een medegedetineerde. Recent heeft klager een medegedetineerde de gracht ingeduwd en is hij daarvoordisciplinair gestraft. Er is sprake van risico’s voor ernstige verstoring van de openbare orde en van gevaar voor het (opnieuw) plegen van strafbare feiten.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Groningen heeft aangegeven dat het verlenen van verlof aan klager zal leiden tot maatschappelijke onrust. Bovendien is het niet ondenkbaar dat klager door zal gaan met hetplegen van soortgelijke criminele feiten.
De politie Groningen, district Noord/West heeft verklaard dat de vriendin van klager erg bang is voor mishandelingen en heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek.
Namens de directie van de gevangenis Norgerhaven heeft men zich onthouden van het geven van advies ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek, wegens opzettelijke overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 21 januari 2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

Klager heeft sinds 1991 justitiële documentatie en tijdens de hem opgelegde proeftijden is hij doorgegaan met het plegen van strafbare feiten. Voorts heeft klager tijdens detentie agressief gedrag vertoond. De politie en de officiervan justitie hebben in verband met de vrees voor recidive tijdens het verlof negatief geadviseerd terzake van klagers verlofaanvraag.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 juli 2002

secretaris voorzitter

Naar boven