Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3830/GA, 24 december 2013, beroep
Uitspraakdatum:24-12-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3830/GA

betreft: [klager] datum: 24 december 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Verstegen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 november 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 december 2013, gehouden in de p.i. Vught, zijn door de voorzitter gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde inrichting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, omdat klager zich opzettelijk heeft onttrokken aan het toezicht van het personeel om een confrontatie aan te gaan met medegedetineerden waarbij hij zijn broekriem
heeft gebruikt als wapen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Zowel door en namens klager als door de directeur is het ten overstaan van de beklagcommissie ingenomen standpunt gehandhaafd en meegedeeld dat zij zich kunnen vinden in de feitelijke weergave van de beschrijving van de videobeelden in de beslissing
van
de beklagcommissie, maar niet in de interpretatie van de beelden. De directeur blijft erbij dat klager andere gedetineerden heeft staan opwachten, al deelt hij mee dat nadere inlichtingen hierover niet beschikbaar zijn nu het slechts mondelinge
mededelingen betrof. Van de kant van klager is het beroep op noodweer(exces) gehandhaafd.

3. De beoordeling
Op de gronden als door de beklagcommissie zijn vermeld, oordeelt de beroepscommissie dat niet aannemelijk is geworden dat klager zich opzettelijk heeft onttrokken aan het toezicht van personeel, maar dat wel vast staat dat hij (in tweede) instantie de
confrontatie met twee personen heeft gezocht door (1) de riem uit zijn broek te halen, (2) de twee personen achterna te lopen en (3) hen uit te schelden.
Het beroep op noodweer faalt, omdat niet aannemelijk is geworden dat verdediging tegen een (dreigende) aanval nog nodig was. Weliswaar is aannemelijk dat de heer W. klager een mes of daarop lijkend voorwerp heeft getoond door zijn jas enigszins aan de
kant te doen en dat klager dit als bedreigend heeft ervaren. Niet staat echter vast dat de heer W. het mes of daarop lijkende voorwerp ook daadwerkelijk ter hand heeft genomen. De reactie van klager vond vervolgens plaats nadat aan de door hem ervaren
bedreiging al weer een einde was gekomen. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat een hevige gemoedsbeweging van de kant van klager niet is gesteld of gebleken faalt ook het beroep op noodweerexces.

Voor wat betreft de hoogte van de straf geldt het volgende. Gelet op de strafmotivering vormt de omstandigheid dat klager zich heeft onttrokken aan het toezicht een wezenlijk element bij de bepaling van de straf. Nu echter dat element wegvalt, is de
oplegging van zeven dagen opsluiting in een strafcel niet als redelijk en billijk aan te merken. De beroepscommissie heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat weliswaar geen sprake is van noodweer(exces), maar dat aannemelijk is dat klager een
daadwerkelijk bedreiging heeft ervaren en naar het oordeel van de beroepscommissie ook heeft kunnen ervaren. Voorts is nog van betekenis dat het niet tot daadwerkelijk slaan van een persoon met de riem is gekomen. De beroepscommissie is van oordeel
dat,
gelet op het voorgaande, volstaan had kunnen worden met een straf van vier dagen opsluiting in een strafcel.

Het beroep zal gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie worden vernietigd en het beklag alsnog gegrond worden verklaard voor zover de straf de vier dagen te boven gaat. Voor het ten onrechte ondergaan van drie dagen opsluiting in
een strafcel zal aan klager een tegemoetkoming van € 30,= worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond voor zover een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel van meer dan vier dagen is opgelegd. Zij kent aan
klager een tegemoetkoming toe van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. G.M. Mohanlal, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 24 december 2013

secretaris voorzitter

Naar boven