Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3035/GM, 19 december 2013, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3035/GM

betreft: [klager] datum: 19 december 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 9 september 2013 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 november 2013, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.A. Dorsman, en de [...], inrichtingsarts en [...], verpleegkundige.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 11 juli 2013 en voor zover in beroep aan de orde, betreft:
a. het niet arbeidsongeschikt verklaren van klager ondanks de medische klachten en ziekmelding;
b. ontzegging van het recht op een second opinion;
c. verkeerde medicijnverstrekking en stopzetting medicatie ondanks verergering klachten;
d. het niet insturen van klager naar het ziekenhuis voor onderzoek ondanks ernstige maagklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Ondanks de aanhoudende klachten, twee medische kaarten en ziekmelding wegens maagzuur en maagkrampen, heeft de medische dienst geadviseerd dat klager in staat was om te werken. Door dit advies
heeft klager een disciplinaire straf opgelegd gekregen wegens werkweigering. Het door klager hiertegen ingestelde beklag is door de beklagcommissie gegrond verklaard.
Het is slechts enkele keren voorgekomen over een periode van maanden dat klager vergeten is zijn medicatie op te halen bij het kantoor. Desondanks wordt benadrukt dat het niet innemen van de medicatie de oorzaak kan zijn van de aanwezige problemen.
Klager heeft sinds februari 2012 aanhoudende maagklachten. Ze zijn verergerd toen de tandarts hem sterke pijnstillers, ibuprofen 600 mg voorschreef in combinatie met antibiotica, omeprazol 40 mg, metoclopramide en nog een drankje tegen maagzuur. Dit is
het begin geweest van alle ellende. Klager kreeg heftige maagkrampen, brandend en omhoog komend maagzuur, misselijkheid, duizeligheid, het overgeven van bloed, bloed in ontlasting en problemen met eten. Een arts van buiten heeft maagvliesontsteking
geconstateerd.
Klager neemt aan dat de voortgezette prescriptie van ibuprofen niets met de tandarts heeft te maken. De inrichtingsarts is hiervoor verantwoordelijk. Bij het voorschrijven van ibuprofen had de inrichtingsarts klager ook een maagbeschermer moeten geven.
Dat is niet gebeurd. Klager heeft de verpleegkundige gemeld dat hij maagklachten had. Klager kreeg toen iets voor zijn maag en de ibuprofen werd stopgezet.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager heeft nagenoeg niet meegewerkt aan zijn eigen genezing, uit slechts subjectieve klachten die niet of nauwelijks zijn te objectiveren, werkt niet mee aan nadere diagnostiek, vertoonde
uiteindelijk geen enkele bereidheid om naar de arbeid te gaan terwijl hij dat wel toezegde, is zelf zeer onzorgvuldig met medicatie omgegaan, vertelt daar niet de waarheid over en verwijt de medische dienst het voorschrijven van een medicijn dat elders
is voorgeschreven en waarvan hij wist dat hij op dat moment (kiespijnperiode) niet zonder kon. Klager is op 10 januari 2013 binnengekomen vanuit de p.i. Krimpen aan den IJssel met als medicatie ibuprofen 400mg. Deze medicatie is voorgeschreven door de
tandarts aldaar en klager zal zich met zijn klacht moeten wenden tot de inrichtingstandarts van de p.i. Krimpen aan den IJssel of tot de inrichtingstandarts van de p.i. Dordrecht voor wat betreft de voortgezette prescriptie. De inrichtingsarts heeft
als
huisarts geen verantwoordelijkheid ten aanzien van de door de tandarts voorgeschreven medicatie. Op 4 april 2013 is klager gezien door de huisarts met als waarschijnlijkheidsdiagnose gastritis. Er is een proefbehandeling gestart en klager heeft een
medische kaart van twee weken gekregen, waardoor hij niet hoeft te werken. Op 12 april 2013 is klager wederom gezien. Het ging beter, maar met name ’s ochtends had hij nog last van misselijkheid. Er is een vervolgonderzoek ingezet en de medicatie is
aangepast. Op 23 april 2013 kwam de medicatie retour. Op 26 april 2013 is de medicatie opnieuw verstrekt. Klager gaf dieetfouten toe en de medische kaart is in overleg gestaakt. Op 3 mei 2013 ging het beter met de maagklachten. Op 8 mei 2013 is de
medicatie opnieuw gestart in verband met maagklachten. Bij aanhoudende bovenbuiksklachten is het beleid om nader onderzoek te verrichten naar een mogelijke helicobacter pylori besmetting. Klager heeft bloedonderzoek afgehouden. Ook een gastroscopie is
er niet van gekomen vanwege het niet verschijnen van klager op het spreekuur van de inrichtingsarts.Er zijn intensieve contacten geweest met de verpleging.
Het is niet gebruikelijk om jonge mensen een maagbeschermer voor te schrijven. De klachten die klager heeft gehad zijn waarschijnlijk bijwerkingen van de antibiotica. Klager kwam met een wisselend verhaal over de maagklachten. De verpleegkundige zag
hierin geen aanleiding om klager naar het spreekuur van de arts te verwijzen. De verstandhouding met klager is lastig. Hij hield contacten af of ontkende later wat er was besproken.

3. De beoordeling
a.
Ter onderbouwing van de klacht verwijst klager naar de bij de stukken gevoegde aantekening van de mondelinge uitspraak van de beklagcommissie van 4 september 2013 waarbij het beklag van klager gericht tegen de aan hem opgelegde disciplinaire straf
wegens werkweigering gegrond is verklaard. Bij het secretariaat van de Raad is geen beroepschrift ontvangen naar aanleiding van deze uitspraak. Nog daargelaten dat in de aantekening mondelinge uitspraak geen gronden zijn opgenomen waarop de uitspraak
is
gestoeld, staat in onderhavige procedure het medisch handelen van de inrichtingsarts centraal en niet de beslissing van de directeur van de inrichting. De beoordeling van de arbeidsgeschiktheid van een gedetineerde is immers een medisch oordeel, dat
toekomt aan de inrichtingsarts.

De beroepscommissie stelt voorop dat arbeid in de inrichting een andere functie en karakter heeft dan arbeid in de vrije maatschappij. Arbeid dient (mede) om de gedetineerde een zinvolle dagbesteding te geven. Afhankelijk van de aard van de
werkzaamheden die in de inrichting kunnen worden verricht, dient de inrichtingsarts een zelfstandige afweging te maken. De beroepscommissie is op grond van de stukken, waaronder het medisch dossier, en hetgeen ter zitting van de beroepscommissie is
aangevoerd van oordeel dat er geen medische redenen zijn om klager niet te laten deelnemen aan de arbeid. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat er intensieve contacten zijn geweest tussen de medische dienst en klager. De klachten van
klager worden serieus genomen en leiden – zo volgt uit de gegeven toelichtingen – in incidentele gevallen tot verstrekking van een medische kaart, hetgeen betekent dat klager gedurende een bepaalde periode niet hoeft te werken. De beroepscommissie
heeft
geen aanleiding te veronderstellen dat het medisch oordeel van de inrichtingsarts in deze de norm van artikel 28 Pm niet zou kunnen doorstaan. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

b.
Op grond van artikel 42, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft de gedetineerde recht op raadpleging, voor eigen rekening, van een arts naar zijn keuze. Deze bepaling moet ook zo worden gelezen dat klager het recht op een second opinion
toekomt, een recht dat ook ten aanzien van geneeskundige behandelingen in de vrije maatschappij algemeen wordt aanvaard. De beroepscommissie is niet gebleken dat de inrichtingsarts voormeld recht niet erkent of heeft geweigerd. Het beroep zal derhalve
in zoverre ongegrond worden verklaard.

c. + d.
Gelet op de jonge leeftijd van klager is de beroepscommissie van oordeel dat het voorschrijven van ibuprofen zonder maagbeschermers geen onzorgvuldig medisch handelen oplevert. De klachten die klager na het innemen van de ibuprofen beschrijft te hebben
gekregen, lijken veeleer te zijn ontstaan door de eveneens voorgeschreven antibiotica. Hier komt bij dat op het moment dat de klachten zich hebben geopenbaard en klager deze met de medische dienst heeft besproken, de medicatie werd aangepast. Uit de
stukken is niet gebleken dat aan klager verkeerde medicatie is verstrekt. De beroepscommissie onderschrijft de noodzaak dat klager de medicijnen trouw blijft innemen. Een onderzoek in het ziekenhuis acht de beroepscommissie niet geïndiceerd. Gelet op
de
leeftijd van klager en de wijze waarop de medische dienst de klachten van klager benadert, is de kans op een maligniteit naar het oordeel van de beroepscommissie niet groot. Het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien is de beroepscommissie
van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, prof. dr. W.J. Schudel en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 19 december 2013

secretaris voorzitter

Naar boven