Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2381/TA en 13/2403/TA, 19 december 2013, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2381/TA en 13/2403/TA

betreft: [klager] datum: 19 december 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. C.C. Peterse, namens

[...], verder te noemen klager, en het hoofd van FPC Veldzicht te Balkbrug,

gericht tegen een uitspraak van 25 juni 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 december 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.C. Peterse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting mr. [...], juridisch
medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft a. de separatie van 6 maart 2013 en het niet tijdig ontvangen van de schriftelijke mededeling van de separatie; b. de kamerplaatsing van 13 maart 2013 en het niet tijdig horen en het niet tijdig ontvangen van de schriftelijke
mededeling van de kamerplaatsing; c. onjuistheden in het MDO-verslag.

De beklagrechter heeft zich onbevoegd verklaard om het beklag te beoordelen op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het gerechtshof Arnhem heeft bij beslissing van 12 maart 2012 de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (p.i.j.-maatregel) verlengd met een jaar en daarbij bepaald dat het wenselijk was dat klager op grond van artikel 77s, vijfde lid,
WvSr en artikel 4, eerste lid onder f, Bvt zou worden geplaatst in een FPC. Volgens de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Bvt is de status van de inrichting leidend voor de interne rechtspositie van de gedetineerde. Klager valt onder de categorie
genoemd in artikel 4, eerste lid onder f, Bvt en de beklagcommissie bij FPC Veldzicht was derhalve bevoegd de klachten te beoordelen. Hoewel terugverwijzing van de zaak naar de beklagcommissie vertraging oplevert, wil klager zijn klachten in twee
instanties behandeld zien.

T.a.v. a.:
Er was geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 32 Bvt op grond waarvan separatie mogelijk was. Klager moest worden ingesloten, terwijl hij net bezig was met koken. Klager erkent dat hij boos werd, maar separatie was niet noodzakelijk en
zeker niet voor de duur van zeven dagen. Volgens klager was het een test van de inrichting om te kijken hoe hij zou reageren.
T.a.v. b:
Klager dient te worden gehoord op een maatregel van kamerplaatsing en de beslissing dient hem schriftelijk te worden medegedeeld. De inrichting noemt als reden voor de voortdurende kamerplaatsing dat klager “niet tot samenwerking” komt. Dit valt niet
onder de in artikel 32, eerste lid, Bvt genoemde criteria. Voorts blijkt niet van een schriftelijke machtiging van de Minister bij de verlenging van de kamerplaatsing als vereist volgens artikel 34, vierde lid, Bvt.
T.a.v. c:
De vaststelvergadering heeft plaatsgevonden op 13 mei 2013. Op 27 juni 2013 ontving klager de wettelijke aantekeningen en daaruit bleek dat de door hem voorgestelde wijzigingen in het verslag van het MDO niet waren doorgevoerd. Sociotherapie heeft
leugens in het verslag gezet.
Klager verblijft vanaf 4 februari 2013 in de inrichting en hij heeft steeds gezegd dat hij niet meewerkt aan zijn behandeling. Klager zit nu al negen maanden 23 uur per dag op zijn kamer.
Klager heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om overplaatsing naar een justitiële jeugdinrichting (j.j.i.).

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager valt onder de categorie genoemd in artikel 4, eerste lid onder f, Bvt en de beklagcommissie bij FPC Veldzicht was derhalve bevoegd de klachten te beoordelen.
Ingevolge artikel 34, vierde lid, Bvt wordt bij een noodzakelijke geachte verlenging van de afzondering na vier weken een machtiging van de Staatssecretaris verzocht.

3. De beoordeling
Klager valt onder de categorie verpleegden die zijn vermeld in artikel 4, eerste lid onder f, Bvt en de beklagcommissie bij FPC Veldzicht heeft zich ten onrechte onbevoegd verklaard klagers klachten te beoordelen.
De beroepscommissie zal de beklagzaken om proceseconomische redenen niet terugwijzen naar de beklagcommissie, maar de beklagzaken zelf afdoen. Het is immers, in geval van vernietiging van de uitspraak van de beklagcommissie, de taak van de
beroepscommissie te doen wat de beklagcommissie had behoren te doen (artikel 68, derde lid, Bvt), terwijl de beroepscommissie in de aard van de klachten geen aanleiding ziet de zaken terug te wijzen naar de beklagcommissie.

T.a.v. a:
Uit dossier blijkt dat klager meerdere malen bedreigingen heeft geuit, zoals: “Ik ben wel klein, maar je weet niet waar ik toe in staat ben”, “Als ik buiten ben dan kom ik je wel tegen”, “Ik maak je kapot”,”Jullie weten niet met wie je te maken hebt,
ik
zorg er wel voor dat ik mijn dingen geregeld krijg”, “Ik verbouw die hele afdeling en ik pak jou ook. Ik houd jou verantwoordelijk voor mijn situatie”.
Op 6 maart 2013 is klager na het uiten van dergelijke dreigementen gesepareerd. Klager ging toen verder met het uiten van ernstige bedreigingen. Hierop is de beveiliging opgeschroefd. De beslissing klager op 6 maart 2013 in het belang van de orde en
veiligheid van de inrichting te separeren kon naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid worden genomen. De beroepscommissie zal het beklag ongegrond verklaren.

T.a.v. b:
Uit de stukken komt naar voren dat klager, aansluitend aan zijn separatie op 13 maart 2013 is teruggekeerd naar de afdeling en is ingesloten op zijn eigen kamer. Eenmaal op de afdeling was klagers gedrag zodanig dat de beveiliging kon worden opgeheven.
Een aantal dagen later eiste klager dat de beveiliging weer werd ingesteld, omdat het anders volledig fout zou gaan. Hij wilde niets meer met de sociotherapeuten te maken hebben. Gezien het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de
afzonderingsmaatregel, die is opgelegd vanwege de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting niet als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. Uit de hem uitgereikte mededeling van 13 maart 2013 blijkt dat klager over de afzondering
is
gehoord. Het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

T.a.v. c:
In zijn klaagschrift van 16 april 2013 heeft klager aangevoerd dat het MD-verslag onwaarheden bevatte. Klager heeft terzake beklag ingesteld voordat de inrichting in de vaststelvergadering kon beoordelen of het verslag eventueel aangepast zou moeten
worden aan klagers opmerkingen. Derhalve was ten tijde van het indienen van het beklag nog geen beslissing genomen door het hoofd van de inrichting. Klager zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager en de directeur gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart het beklag onder a en b ongegrond en verklaart klager niet-ontvankelijk in het beklag onder c.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 19 december 2013

secretaris voorzitter

Naar boven