Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3289/GM, 19 december 2013, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3289/GM

betreft: [klager] datum: 19 december 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie De Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 30 september 2013 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Klager, zijn raadsvrouw, mr. J. Serrarens, en de inrichtingsarts zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 26 november 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, alwaar klager verblijft, te worden gehoord. Klager heeft
zonder opgave van redenen geweigerd ter zitting te verschijnen. De raadsvrouw heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. De inrichtingsarts is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. De
beroepscommissie heeft de raadsvrouw van klager in de gelegenheid gesteld het beroep van klager nader schriftelijk toe te lichten. Op 6 december 2013 is een nadere reactie ontvangen. De inrichtingsarts is vervolgens in de gelegenheid gesteld hierop te
reageren. Hierop is geen reactie ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 16 augustus en 7 september 2013, betreft het uitbrengen van een advies aan de directeur door de inrichtingspsychiater en de externe psychiaters, zonder klagers
toestemming en zonder hem zelf te spreken.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager is op 25 juli 2013 benaderd door psychiater M. Ondanks het feit dat klager niet met hem heeft gesproken, heeft de psychiater zonder klagers toestemming een voor klager belastend rapport uitgebracht.
Dit rapport is gebaseerd op leugens en heeft tot gevolg dat klager de rest van zijn detentie aan zware beperkingen wordt onderworpen. Op 8 augustus 2013 werd klager door psychiater De G. benaderd. Ook met haar heeft klager niet gesproken. Uit de
vervolgens door psychiater De G. opgestelde verklaring blijkt dat haar conclusie ook wordt gedeeld door de inrichtingspsychiater Van S. Echter, uit de reactie van psychiater De G. op de klacht begrijpt klager, dat psychiater De G. de mening van
inrichtingspsychiater Van S. niet correct heeft geciteerd althans niet genuanceerd heeft weergegeven. Klager stoort zich aan de stelligheid van psychiater De G. Zij doet namelijk vergaande en stellige diagnostische uitspraken over klager zonder dat zij
ooit met hem gesproken heeft en zonder dat zij kennis heeft kunnen nemen van alle relevante informatie. Dit is in strijd met de zorgvuldigheid die van een medicus mag worden verwacht. Haar bevindingen stroken niet met de bevindingen van
gedragsdeskundigen die klager eerder hebben onderzocht. Ook ten aanzien van de bevindingen van inrichtingspsychiater Van S. geldt dat hij uiterste terughoudendheid had moeten betrachten bij het trekken van conclusies, nu hij nooit met klager heeft
gesproken. Klager ontkent dat hij inrichtingspsychiater Van S. in maart 2013 heeft gesproken. Klager heeft in de p.i. De Schie alleen eenmaal met een psycholoog gesproken. In het feit dat inrichtingspsychiater Van S. zelf aangeeft dat een onafhankelijk
onderzoek geboden is, kan een zekere relativering van de conclusies van inrichtingspsychiater Van S. worden gelezen. Klager heeft bedenkingen met betrekking tot de vraag hoe inrichtingspsychiater Van S. en psychiater De G. informatie over klager hebben
verzameld en welke bronnen zijn geraadpleegd. Klager heeft geen toestemming gegeven voor het verrichten van een gedragskundig onderzoek door één van hen naar zijn persoonlijkheid. Hij heeft er dan ook niet mee ingestemd dat zij informatie over hem
verzamelen of verstrekt krijgen. Klager wil weten welke bronnen zijn geraadpleegd, hoe zij aan hun informatie zijn gekomen en op grond waarvan zij menen deze informatie te mogen gebruiken in hun advisering aan de directeur.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. De inrichtingspsychiater Van S. heeft klager kort na zijn binnenkomst op de BPG-afdeling op 12 maart 2013 gezien en gesproken over de veiligheidsmaatregelen. Op 5 juni 2013 is na overleg met de
directie besloten tot een onderzoek door een onafhankelijk psychiater naar de vraag of en zo ja, op welke wijze het beleid, in het bijzonder ten aanzien van de BPG-indicatie en de reeds langdurig toegepaste meermansbenadering en het boeienregime op
verantwoorde wijze zou kunnen worden gewijzigd. Klager is bezocht door de onafhankelijke psychiater M, doch de psychiater heeft klager niet gesproken. Het rapport van de psychiater M. dateert van 27 augustus 2013. De inrichtingspsychiater Van S. heeft
met de tweede onafhankelijk psychiater De G. gesproken voordat zij haar beoordeling heeft opgesteld. Hierbij is zij op de hoogte gesteld van de overwegingen ten aanzien van het gevoerde beleid, het advies van het PMO aan de directie voor een nader
onderzoek en het feit dat dit onderzoek recent was afgerond en er werd gewacht op het rapport. Psychiater De G. kan dit zo hebben verstaan dat inrichtingspsychiater op grond van eigenstandig onderzoek tot een conclusie zou zijn gekomen. Dat is niet het
geval. Uit het eerste contact met klager en na lezing van de dossiergegevens was er juist aanleiding voor een onafhankelijk onderzoek. Inrichtingspsychiater Van S. wilde klager op 21 augustus en 18 september 2013 spreken over de bevindingen en
adviezen.
Klager weigerde echter contact met de inrichtingspsychiater. De directie is het advies gegeven het beleid te continueren.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu dit verzoek verder niet is toegelicht. De zitting van de beroepscommissie vond plaats in de inrichting waar klager verblijft. Klager
heeft zonder opgave van redenen geweigerd voor de beroepscommissie te verschijnen.

Klager stelt dat hij geen toestemming heeft verleend aan de psychiaters voor het gedragskundig onderzoek en het daarvoor gebruiken van medische informatie.
Het medisch handelen van de inrichtingspsychiater en de door de medische dienst betrokken externe psychiaters is naar het oordeel van de beroepscommissie gebaseerd op artikel 42 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en vindt niet plaats op basis van
een behandelingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:446, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Artikel 7:464, eerste lid, van het BW verklaart weliswaar de bepalingen van afdeling 5 van titel 7 van overeenkomstige toepassing op het
uitoefenen
van een geneeskundig beroep of bedrijf anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst, doch slechts voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. In casu is besloten tot een psychiatrisch onderzoek teneinde te beoordelen of
het beleid ten aanzien van de BPG-indicatie en de veiligheidsmaatregelen jegens klager moet worden gewijzigd. De uitkomsten van dit onderzoek dienen de directeur van de penitentiaire inrichting in het nemen van zijn beslissing en zijn – zo leidt de
beroepscommissie uit de stukken af - niet gericht op de behandeling van de stoornis van klager. De behandelrelatie tussen de psychiaters en klager is daarom niet van dien aard dat voor het doen van dit onderzoek de toestemming van klager zoals bedoeld
in artikel 7:450, eerste lid, van de BW is vereist. Voor het doen van een onderzoek bestond ook voldoende aanleiding nu uit de stukken is gebleken dat in het verleden sprake is geweest van zeer ernstige agressieve incidenten, waarbij klager
personeelsleden heeft verwond.

Wat betreft het psychiatrisch onderzoek is er geen medische standaard die zich ertegen verzet dat dit onderzoek plaatsvindt zonder betrokkene zelf te hebben gesproken. In casu was dit ook niet mogelijk, omdat klager elke medewerking hieraan heeft
geweigerd. Overigens is uit de stukken niet kunnen blijken dat inrichtingspsychiater Van S. zelf een diagnose heeft gesteld. De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de
inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, prof. dr. W.J. Schudel en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 19 december 2013

secretaris voorzitter

Naar boven