Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3433/GV, 10 december 2013, beroep
Uitspraakdatum:10-12-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3433/GV

betreft: [klager] datum: 10 december 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. R. Croes-Hoogendoorn, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de beslissing van 11 oktober 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 november 2013, gehouden in de penitentiaire inrichting Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Croes-Hoogendoorn en zijn raadsman mr. A.A. Franken, en namens de Staatssecretaris mr.
R.W. Veldhuis, landsadvocaat en [...], medewerkster van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

1.1 De gronden van de beslissing zijn, kort samengevat, de volgende. De Staatssecretaris heeft bij het nemen van zijn beslissing rekening gehouden met de beslissing van de beroepscommissie van 30 september 2013, met het gegeven dat de door klager
gepleegde moord destijds een enorme impact heeft gehad op de Nederlandse samenleving, met de verwachting dat verlofverlening tot grote maatschappelijke onrust met de bijbehorende risico’s zal leiden en met zeer beperkte mogelijkheden tot resocialisatie
en re-integratie.

1.2 Daarbij overweegt de Staatssecretaris dat klager onvoldoende afstand van het door hem gepleegde feit heeft genomen. Op grond van adviezen van de politie en justitie en een recente analyse van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en
Veiligheid (NCTV) komt de Staatssecretaris tot de conclusie dat, mede gelet op de grote beroering in de samenleving na de uitspraak van de beroepscommissie van 30 september 2013, verlof van klager op een van de door hem opgegeven adressen een
onaanvaardbaar risico oplevert van maatschappelijke onrust, van verstoring van de openbare orde en voor de veiligheid van klager en zijn familie. Goede beveiliging van klager en zijn familie zal vergaand en strikt moeten zijn, waardoor het verlof niet
dienstbaar zal zijn aan resocialisatie.

1.3 Er is een nieuw re-integratieplan opgesteld waarin klager enerzijds meer verantwoordelijkheden en vrijheden krijgt binnen de penitentiaire inrichting waarin hij op dit moment verblijft. Anderzijds zal hij ten hoogste zesmaal gedurende maximaal 60
uur in een logeerhuis binnen een andere penitentiaire inrichting kunnen verblijven. Daar zal hij zelfstandig gebruik kunnen maken van de faciliteiten in het huis (woonkamer, keuken, badkamer) en zal hij bezoek kunnen ontvangen en laten overnachten.
Contact met mensen uit de vrije samenleving zal klager verder kunnen hebben bij (nieuw op te dragen) werkzaamheden in het remisegebied van de inrichting waar hij verblijft.

2. De standpunten
Door en namens klager is, kort samengevat, het volgende tegen de beslissing van de Staatssecretaris aangevoerd.

2.1 De beslissing van de Staatssecretaris steunt inhoudelijk op drie kernargumenten: recidivegevaar, maatschappelijke onrust en een alternatief re-integratieplan.
Van recidivegevaar is niet gebleken. Er is geen recidivegevaar door een deskundige vastgesteld. In 2011 heeft een psycholoog nog positieve ontwikkelingen bij klager vastgesteld. Klager heeft in zijn laatste woord tijdens de terechtzitting bij het
gerechtshof in Amsterdam zijn spijt betuigd over zijn daad. Klager kan niet zelf naar de pers stappen omdat hij daarvoor toestemming van de directeur van de penitentiaire inrichting nodig heeft. Die is hem (op een in 2007 ingediend verzoek) onthouden.
Ten slotte heeft klager willen deelnemen aan het programma Terugdringen Recidive, maar is hem dat niet toegestaan omdat hij niet wilde instemmen met een van de voorwaarden daarvoor: het (ongeclausuleerd) opvragen van informatie over hem bij derden.

2.2 Met betrekking tot de door de Staatssecretaris gevreesde maatschappelijke onrust heeft klager gesteld dat er ten opzichte van de vorige procedure geen veranderd dreigingsbeeld is ontstaan en er sindsdien geen aanwijzingen zijn gevonden van
serieuze vormen van bedreiging van klager. De beslissing van de beroepscommissie van 30 september 2013 heeft beroering in de media en in de samenleving veroorzaakt. De Staatssecretaris heeft daaraan bijgedragen door actief met de media in contact te
treden over deze zaak. Het is begrijpelijk dat betrokkenen en nabestaanden frustratie en onbegrip voelen. Deze zaak moet echter niet anders gewogen worden dan andere zaken waarin sprake is van slachtoffers en nabestaanden.

2.3 Er ligt een aantal nieuwe stukken en brieven voor. Politie en justitie blijken geen eigen onderzoek te hebben gedaan naar de mate waarin sprake is van concrete dreiging van het ontstaan van maatschappelijke onrust. Klager hecht waarde aan de
analyse
van de NCTV. Die heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een veranderd dreigingsbeeld sinds de beslissing van de beroepscommissie van 30 september 2013 en dat er geen concrete aanwijzingen zijn van serieuze dreiging jegens klager. Klager stelt
dat
er in het algemeen steeds gemakkelijker dreigende uitlatingen in de sociale media worden gedaan. Er zijn ook sites die reacties in het voordeel van klager bevatten.

2.4 Het door de Staatssecretaris in zijn beslissing beschreven re-integratieplan is onvoldoende omdat er geen sprake is van re-integratie buiten de muren van een penitentiaire inrichting. Voor wat betreft de invulling van het re-integratieplan binnen
de
inrichting waarin klager verblijft, is gebleken dat er niet veel mogelijk is op het gebied van het uitbreiden van vrijheden. Er kan alleen geschoven worden binnen het dagprogramma dat van 7.30 uur tot 17.00 uur loopt. Wel is er wekelijks sprake van een
extra bezoekmoment en krijgt klager meer gelegenheid om te telefoneren. Klager zou zijn verlof graag buiten een penitentiaire inrichting met familie willen doorbrengen in een vertrouwde omgeving. Hij wil ook graag gebruikmaken van internet.

2.5 De argumentatie van de Staatssecretaris met betrekking tot de veiligheid van klager is niet voldoende onderbouwd. Klager staat open voor alternatieven voor het door hem aangevraagde verlof, bijvoorbeeld door zijn verlof door te brengen op een ander
adres dan de adressen die hij tot nu toe heeft voorgesteld. Belangrijk is dat datum en plaats van het verlof geheim gehouden worden. Het is klager niet duidelijk waarom zijn beveiliging tijdens een kortdurend verlof een ander karakter zou moeten hebben
dan wanneer hij na het uitzitten van zijn straf in vrijheid is gesteld.

2.6 Klager heeft de beroepscommissie verzocht om op grond van artikel 73, vierde lid, in verbinding met artikel 68, derde lid onder b, van de Pbw zelf te bepalen dat het verzoek om verlof wordt toegewezen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing, kort samengevat, als volgt toegelicht.

2.7 Er is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die in de eerdere beroepsprocedure tussen de directeur en klager niet of onvoldoende aan de orde zijn geweest. Deze nieuwe feiten en omstandigheden zijn voor de Staatssecretaris doorslaggevend
geweest
om de verlofaanvraag van klager af te wijzen. Van belang is dat verwacht wordt dat er rond het verlofadres veel toeloop zal zijn van pers en van (andere) personen en groeperingen. Dit blijkt uit de adviezen van een regionale politie-eenheid en het
Openbaar Ministerie. Ook de burgemeester van de gemeente waarin een van de genoemde verlofadressen zich bevindt heeft daarop gewezen. De NCTV acht een ernstige verstoring van de openbare orde rond het verlofadres voorstelbaar, hoewel hij in zijn
onderzoek vooralsnog geen concrete aanwijzingen heeft gevonden voor serieuze vormen van bedreiging. In dit verband is tijdens de mondelinge behandeling verwezen naar de circulaire Bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten (Stcr. 2013,
nr.
1969) waarin onder 3.2 Dreigingsinschatting onderscheid wordt gemaakt tussen concrete (voorspelbare) dreiging en potentiële (voorstelbare) dreiging die zich heeft voorgedaan of zich zou kunnen voordoen op korte termijn. Verlofverlening zal onrust en
onveiligheid meebrengen voor omwonenden en andere personen in de nabijheid van het verlofadres, alsmede voor de veiligheid van klager en zijn familie. Een geheim verlofadres maakt de risico’s van verlofverlening niet beheersbaar, omdat klager naar
verwachting zal worden herkend. Er moet rekening mee worden gehouden dat men dan de locatie van zijn verlof, al dan niet via de (sociale) media, zal verspreiden.

2.8 De beveiliging zal zo zwaar moeten zijn dat het verlof niet of nauwelijks het karakter heeft van re-integratie en resocialisatie. Van de daarmee gepaard gaande kosten is op dit moment niets bekend. Er zal ook geen sprake van kunnen zijn dat klager
tijdens het verlof zaken regelt met bijvoorbeeld de bank, gemeente, uitkeringsinstanties of verzekering. Op vragen van de beroepscommissie heeft de landsadvocaat ter toelichting op het re-integratieplan opgemerkt dat het contact met burgers en
leveranciers (chauffeurs) in het remisegebied zal kunnen plaatsvinden bij administratieve planningswerkzaamheden en helpen met uitladen. Over uitgebreidere mogelijkheden om internet te gebruiken kan overlegd worden.

3. De beoordeling
3.1 Wettelijk kader
Op grond van artikel 26 van de Pbw kan een gedetineerde worden toegestaan de inrichting te verlaten. In de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting zijn nadere regels gesteld aangaande het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof. Klager
heeft een aanvraag voor algemeen verlof gedaan. Deze vorm van verlof is geregeld in artikel 14 en verder van de Regeling. In deze artikelen staan onder meer de voorwaarden wanneer een gedetineerde voor algemeen verlof in aanmerking komt, de duur van
het
algemeen verlof en het aantal algemene verloven dat een gedetineerde mag verzoeken. Van belang in dit kader is de doelstelling van algemeen verlof zoals beschreven in de toelichting op artikel 14 van de Regeling: Algemeen verlof is slechts bedoeld voor
veroordeelde gedetineerden en wordt verleend om gedetineerden die in een normaal beveiligde inrichting verblijven, in de gelegenheid te stellen zich weer langzaam op hun terugkeer in de maatschappij voor te bereiden.

In artikel 4 van de Regeling staan de weigeringsgronden voor verlof opgesomd. Het verlof wordt geweigerd in geval van:
a. ernstig vermoeden dat de gedetineerde zal proberen zich aan de detentie te onttrekken;
b. gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten;
c. ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, druggebruik of een poging tot invoer van contrabande;
d. gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken;
e. risico voor een ongestoord verlof als gevolg van de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van de gedetineerde;
f. risico voor een ongestoord verlof als gevolg van ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer van de te bezoeken persoon;
g. risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerde gepleegde misdrijf;
h. gevaar voor de gedetineerde;
i. risico van maatschappelijke onrust;
j. het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres;
k. een gedetineerde ten aanzien van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgeleverd of ten aanzien van wie een uitleveringsprocedure loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend;
l. een gedetineerde die ongewenst is verklaard, ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend, of van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet.

3.2 Beslissing van de beroepscommissie van 30 september 2013
Bij uitspraak van 30 september 2013 (kenmerk 13/2217/GA en 13/2264/GA) heeft de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigd en bepaald dat met inachtneming van haar uitspraak opnieuw op klagers verlofaanvraag moet worden beslist en
wel door de Staatssecretaris in plaats van de directeur van de penitentiaire inrichting.

3.3 In deze uitspraak heeft de beroepscommissie - evenals de beklagcommissie - vooropgesteld dat bij de beoordeling van klagers verzoek voor algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van klager bij een
optimale en tijdige voorbereiding op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde vrijheidstraf. Daarbij heeft de beroepscommissie onder meer onderkend
dat verlofverlening van klager tot maatschappelijke onrust kan leiden en risico’s voor klager en zijn omgeving met zich kan brengen, maar dat niet goed voorspelbaar is wat daarvan de gevolgen kunnen zijn. De beroepscommissie achtte het van
doorslaggevend belang dat klagers re-integratie in de maatschappij op een verantwoorde en geleidelijke manier wordt vormgegeven. Een gedoseerd vrijhedenbeleid, waarbij verlofmogelijkheden geleidelijk worden uitgebreid naarmate de einddatum nadert, is
volgens de uitspraak het middel bij uitstek om klager te laten voorbereiden op zijn terugkeer in de samenleving en om de samenleving te laten wennen aan de terugkeer van klager. Daarvoor dient de Staatssecretaris zorg te dragen.

3.4. Inhoudelijke beoordeling
De wettelijke gronden waarop de beslissing van de Staatssecretaris rust zijn de in artikel 4 genoemde gevallen onder b, f, g, h, i, en j van de hierboven geciteerde Regeling.

3.5 De taak van de beroepscommissie is thans te beoordelen of de Staatssecretaris, uitgaande van het wettelijk kader en de overwegingen van de beroepscommissie van 30 september 2013, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid heeft kunnen komen
tot
zijn beslissing.
De beroepscommissie overweegt daartoe als volgt.

3.6 Centraal in de beslissing van de Staatssecretaris staat zijn verwachting dat verlofverlening aan klager tot dermate grote maatschappelijke onrust zal leiden dat het niet verantwoord is tot verlofverlening over te gaan. Hij verwijst daarvoor naar de
reacties die de beslissing van de beroepscommissie van 30 september 2013 heeft opgeroepen in de gewone en de sociale media. Uit die reacties blijkt volgens de Staatssecretaris dat de gedachte dat het klager zou worden toegestaan de penitentiaire
inrichting te verlaten vanwege algemeen verlof voordat klager de hem opgelegde straf heeft ondergaan, op frustratie en onbegrip stuit bij vele mensen, onder wie nabestaanden en ex-medewerkers van de heer Fortuyn en aanhangers van diens gedachtegoed. De
Staatssecretaris vreest voor openbare-ordeverstoringen in de omgeving van het verlofadres, waardoor de veiligheid van klager, zijn familie en omwonenden in gevaar wordt gebracht. In zoverre acht hij ook de door klager opgegeven verlofadressen
ongeschikt. Daarnaast houdt hij rekening met het belang van de familie van de heer Fortuyn en het andere slachtoffer van het door klager gepleegde misdrijf.

3.7 De Staatssecretaris verwijst ter ondersteuning van zijn standpunt naar een aantal adviezen die afkomstig zijn van de burgemeester van de gemeente van een van de door klager opgegeven verlofadressen, van het Openbaar Ministerie en van twee
politie-eenheden. Daarnaast verwijst hij naar een op zijn verzoek opgesteld advies van de NCTV. De gronden waarop dit laatstgenoemde advies berust zijn niet aan klager of de beroepscommissie kenbaar gemaakt vanwege het staatsgeheime karakter ervan. Wel
heeft de Staatssecretaris de conclusies van de NCTV in zijn beslissing opgenomen. Deze conclusies luiden:

“(...) Gezien de gedane bedreigingen en het negatieve sentiment in de samenleving ten aanzien van het verlof van (klager) wordt een ernstige verstoring van de openbare orde, dan wel een (poging tot) uitvoering van de dreiging tijdens zijn verlof nog
steeds voorstelbaar geacht (...)”
“(...) Na de uitspraak van Raad van Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming inzake het verlof is er een te verwachten reactie waargenomen op internet en (sociale) media. Deze aandacht is inmiddels al weer afgezwakt. De uitspraak van de Raad heeft
vooralsnog geen informatie opgeleverd die aanleiding geeft voor een veranderd dreigingsbeeld van (klager).
Alles overziende is een dreiging richting (klager) voorstelbaar. Denkbaar is dat de verblijfplaats van (klager) bekend zal raken en dat hij daar lastig gevallen zal worden. Of kwaadwillenden daarin slagen zal afhangen van factoren als bekendheid van
verlofdata, duur van het verlof, frequentie en regelmaat van verlof etc. Of er sprake is van serieuze vormen van bedreiging richting (klager) zal vanuit politie en AIVD worden gemonitord. Vooralsnog zijn hiervoor nog geen concrete aanwijzingen. De NCTV
zal de reacties op de beslissing omtrent verlof, een mogelijk verlof en op de voorwaardelijke invrijheidstelling in mei 2014 blijven monitoren (...)”

3.8 Vaststaat dat de beslissing van de beroepscommissie van 30 september 2013 de aandacht heeft getrokken van de media. De beroepscommissie gaat ervan uit dat nieuwe ontwikkelingen rond klager opnieuw de aandacht van de (gewone) media zullen trekken en
dat er dan ook in de sociale media beroering zal ontstaan. Evenals ten tijde van de beslissing van de beroepscommissie van 30 september 2013 is het niet goed te voorspellen welke reacties een daadwerkelijke verlofverlening in de samenleving zal
oproepen. In zoverre acht de beroepscommissie het redelijk en verdedigbaar dat de Staatssecretaris heeft gekozen voor een stapsgewijze uitbreiding van de vrijheden voor klager. Het plan biedt voor klager mogelijkheden om zijn terugkeer in toenemende
mate van bewegingsvrijheid en met meer contacten met de buitenwereld ter hand te nemen. De samenleving kan zo geleidelijk wennen aan het gegeven dat klager weer gaat deelnemen aan het leven buiten de penitentiaire inrichting. De beroepscommissie gaat
ervan uit dat de Staatssecretaris zo spoedig mogelijk een aanvang zal maken met de uitvoering van dat plan. Daaronder verstaat de beroepscommissie tevens het toegezegde overleg over de uitbreiding van klagers mogelijkheden om van het internet gebruik
te
maken.

3.9 Uit de conclusies van de NCTV moet worden afgeleid dat de daarin genoemde beroering van tijdelijke aard is geweest. Voor zover de andere hiervoor genoemde adviezen, en met name die van het OM en de politie, een andere strekking hebben gaat de
beroepscommissie daaraan voorbij nu deze adviezen klaarblijkelijk niet gebaseerd zijn op een eigen onderzoek van deze instanties. In feite is er wat dat betreft feitelijk niets veranderd ten opzichte van de omstandigheden ten tijde van de beslissing
van
de beroepscommissie van 30 september 2013 en kunnen de door de Staatssecretaris genoemde contra-indicaties voor verlofverlening niet de doorslag geven in de afweging van belangen die de beroepscommissie moet maken.

3.10 Naarmate de tijd vordert en de daadwerkelijke invrijheidstelling van klager naderbij komt, gaat het belang van klager bij een goede voorbereiding op die invrijheidstelling prevaleren boven de mogelijke maatschappelijke onrust en de risico’s die de
verlofverlening met zich mee kan brengen. Dit betekent naar het oordeel van de beroepscommissie dat klager nog voor zijn feitelijke (voorwaardelijke) invrijheidstelling die in mei 2014 wordt verwacht, meermalen daadwerkelijk in de vrije samenleving
moet
kunnen verblijven. Het door de Staatssecretaris opgestelde re-integratieplan voorziet daar niet in.

3.11 Het voorgaande betekent dat het belang van klager naar het oordeel van de beroepscommissie meebrengt dat hij op afzienbare termijn, uiterlijk op 1 februari 2014, een eerste stap in de vrije samenleving kan zetten. Daarbij moet het risico op
ordeverstoringen zo klein mogelijk worden gehouden. De door de Staatssecretaris genoemde risico’s kunnen naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid worden ondervangen door het nemen van een aantal maatregelen. Dit leidt zij af uit de
conclusie van de NCTV, die expliciet een aantal elementen noemt waarmee bij verlofverlening rekening kan worden gehouden teneinde de risico’s die kunnen samenhangen met de verlofverlening te minimaliseren.
Rekening houdend met de door de NCTV genoemde elementen denkt de beroepscommissie aan de volgende punten:
- Geheimhouding door de betrokken partijen van plaats en tijd van het verlof en het zoveel mogelijk beperken van (overige) informatieverstrekking aan anderen. Daarbij wordt overwogen dat de huidige regelgeving niet noopt tot aan het verlof voorafgaande
gedetailleerde informatievoorziening aan nabestaanden van/betrokkenen bij het slachtoffer van klagers delict over dat verlof.
- Beperking van het verlof in duur tot, in eerste instantie, 24 uur.
- Gebruik van een ander verlofadres dan de eerder als primair en secundair genoemde verlofadressen.
- Het treffen van meer specifieke beveiligingsmaatregelen ter verhulling van klagers identiteit, uiterlijk en verblijfplaats.
Deze lijst maatregelen is waarschijnlijk niet uitputtend. Klager heeft zich ter mondelinge behandeling bereid verklaard aan deze en andere dergelijke te nemen maatregelen mee te werken.

3.12 Door op korte termijn te starten met de uitvoering van het door de Staatssecretaris opgestelde re-integratieplan en vervolgens uiterlijk op 1 februari 2014 over te gaan tot daadwerkelijke verlofverlening gedurende 24 uur wordt gestalte gegeven aan
het door de beroepscommissie in haar beslissing van 30 september 2013 genoemde noodzakelijke gedoseerde vrijhedenbeleid. De verlofverlening zal vervolgens maandelijks moeten plaatsvinden om recht te doen aan het karakter van voorbereiding van klager op
zijn definitieve terugkeer in de samenleving.

3.13 Conclusie
De beroepscommissie merkt de beslissing van de Staatssecretaris, nu het voorgestelde re-integratieplan niet voorziet in enige vorm van verlof en gelet op het ontbreken van voldoende contra-indicaties, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen
aan als onredelijk en onbillijk. De beslissing zal daarom worden vernietigd.

3.14 Zoals hiervoor al overwogen gaat de beroepscommissie er van uit dat het door de Staatssecretaris opgestelde re-integratieplan zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd. In aansluiting op dit re-integratieplan zal de beroepscommissie bepalen dat klager
uiterlijk op 1 februari 2014 en vervolgens maandelijks in de gelegenheid moet worden gesteld om ten minste 24 uur met verlof te gaan. Daarbij ligt het voor de hand, zo oordeelt de beroepscommissie, dat na het eerste verlof de duur van het volgende
verlof, behoudens nieuwe contra-indicaties, in beginsel ten minste 36 uur bedraagt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat de Staatssecretaris klager algemeen verlof dient te verlenen zodanig dat het verlof uiterlijk op 1 februari 2014 voor de eerste keer en vervolgens
maandelijks gedurende tenminste 24 uren plaatsvindt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. J.I.M.W. Bartelds en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 10 december 2013

secretaris voorzitter

Naar boven