Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2854/GA, 9 december 2013, beroep
Uitspraakdatum:09-12-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2854/GA

betreft: [klager] datum: 9 december 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie De Kruisberg Doetinchem,

gericht tegen een uitspraak van 15 augustus 2013 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 november 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.R. van Laar, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde
locatie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens het uiten van onfatsoenlijke taal naar het personeel.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager naar aanleiding van die gegrondverklaring een tegemoetkoming toegekend van € 50,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur persisteert bij hetgeen in het beroepschrift is aangevoerd. De directeur heeft zich bij de strafoplegging met name gebaseerd op de verklaringen van het personeel. Twee van de betrokken personeelsleden zijn ook bij de afhandeling van het
verslag aanwezig geweest. Zij hebben verklaard klagers stem absoluut te hebben herkend. Klager heeft wisselende verklaringen afgelegd, bij de verslagafhandeling heeft hij verklaard in het geheel niet geroepen te hebben, terwijl hij tijdens de zitting
van de beklagcommissie heeft aangegeven met een gedetineerde in de cel naast hem te hebben gesproken. Er zijn twee keer beledigende uitspraken geroepen vanuit het cellenblok naar de luchtplaats. Omdat de betreffende penitentiair inrichtingswerker de
eerste keer niet zeker wist wie een en ander had geroepen is van dat voorval toen geen verslag opgemaakt. Bij de tweede keer is klagers stem duidelijk herkend. Klager heeft na de afhandeling van het verslag, bij het overbrengen naar de strafafdeling,
niet willen meewerken. Dat is vermeld in de mededeling van de strafoplegging. Die omstandigheid is niet meegewogen bij het bepalen van de op te leggen disciplinaire straf. De directeur erkent dat de motivering van de bestreden beslissing daarom niet
helemaal goed op papier is komen te staan. Reden voor de strafoplegging was dat een gedetineerde, niet klager, roddel over inrichtingsmedewerker in de wereld heeft gebracht en dat dit door klager breder bekend is gemaakt door dit over de luchtplaats te
roepen.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is het eens met de beslissing van de beklagcommissie. Klager heeft toen niets geroepen en daarom is het onmogelijk dat zijn stem is herkend. Klager is van mening dat onvoldoende onderzoek is gedaan. Klager was niet de enige gedetineerde die toen
op de afdeling was. Hij heeft steeds ontkend dit te hebben geroepen. De directeur had andere gedetineerden kunnen horen. Volgens klager is er geen bewijs voor de stemherkenning. Klager was op het moment van het voorval in zijn verblijfsruimte en
communiceerde met de gedetineerde in de naastgelegen cel via het celraampje. Op enig moment kwam er een bewaarder op de luchtplaats die riep: “Je bent weer bezig.” Klagers gesprek met zijn buurman ging niet over personeelsleden. Klager heeft nooit
eerder gesproken met het personeelslid dat zijn stem zou hebben herkend. Klager heeft later gehoord dat ze naar aanleiding van het eerste voorval een andere gedetineerde hebben aangesproken. Dat was een Marokkaanse gedetineerde. Klagers buurman was
Molukker. Het personeel heeft overigens eerst een andere gedetineerde aangesproken, die ontkende te hebben geroepen. Klager heeft toen geen seksuele toespelingen over personeelsleden gemaakt. Dat heeft een andere gedetineerde gedaan. Klager weet welke
gedetineerde dat was maar wil zijn naam niet noemen. Klager heeft de betreffende uitlatingen wel gehoord. Een p.i.w.-ster en eenp.i.w.-er zouden een seksuele verhouding hebben gehad. Daarover heeft dezelfde persoon twee keer iets geroepen over de
luchtplaats. Die gedetineerde is door klager aangesproken over dit voorval, klager vond dat hij schuld had moeten bekennen. Dat heeft die gedetineerde echter niet willen doen. De gedetineerde die geroepen heeft was geen Surinameren ook geen Marokkaan.
Klager krijgt nu hiervan de schuld en hem wordt verweten dat hij de veiligheid van het personeel in gevaar heeft gebracht. Dit zou nooit zijn gebeurd als het personeel, dat van de verhouding wist, dit niet had laten lekken.

3. De beoordeling
Grondslag voor de bestreden disciplinaire straf is de herkenning van klagers stem door personeelsleden. Klager heeft enerzijds bestreden dat hij de hem verweten uitspraken zou hebben gedaan en anderzijds heeft hij bestreden dat zijn stem kan zijn
herkend nu de verslagleggende personeelsleden zijn stem niet hebben kunnen herkennen. De directeur heeft ter zitting niet voldoende aannemelijk kunnen maken dat klager de bestreden gedraging zou hebben gepleegd. Voorts vertoont het aan de disciplinaire
straf ten grondslag liggende verslag gebreken: het tijdstip van het voorval en het aanzeggen van het verslag ontbreken. Daar komt nog bij dat in de mededeling van de oplegging van de disciplinaire straf als een van de redenen voor die disciplinaire
straf een voorval is vermeld dat heeft plaatsgevonden nadat de disciplinaire straf aan klager was opgelegd. Deze omstandigheden maken dat hetgeen in beroep naar voren is gebracht niet kan leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het
beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd, met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. H.K. Fernandes Mendes, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 9 december 2013

secretaris voorzitter

Naar boven