Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2170/GA, 28 november 2013, beroep
Uitspraakdatum:28-11-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2170/GA

betreft: [klager] datum: 28 november 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 juni 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 november 2013, gehouden in de p.i. Nieuwegein, zijn klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Nieuwegein, gehoord. Klagers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, is niet ter zitting verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt dat aan klager, zijn raadsvrouw en de directeur is verzonden. Klagers raadsvrouw heeft hier bij brief van 20 november 2013 op gereageerd. Een afschrift hiervan is aan de directeur verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, omdat is geconstateerd dat klager in beide liesstreken iets verstopte in zijn huidplooien.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Anders dan in de uitspraak van de beklagrechter is vermeld, heeft klager niet aangegeven dat “er helemaal niets is
aangetroffen”. Klager heeft letterlijk gezegd: “Die ding is bullshit, die ding is niets, man!”. Klager bedoelde hiermee te zeggen dat hetgeen is aangetroffen geen verdovende middelen betrof. Hij ontkent niet dat er iets is aangetroffen. Verder is
klager
van mening dat de beslissing van de directeur onvoldoende is gemotiveerd. In de schriftelijke mededeling, noch in het schriftelijke verslag staat om welke hoeveelheid het zou gaan en wat nu precies is aangetroffen. Pas in het verweer van de directeur
wordt gesteld dat het zou gaan om een brok hasj en twee bollen cannabis, terwijl in het schriftelijke verslag en de schriftelijke mededeling wordt gesproken over drie brokken en niet over bollen. Voorts had de directeur, nu klager het standpunt van de
directeur betwist, hetgeen is aangetroffen door een laboratorium dienen te onderzoeken. In ieder geval had een voorlopige test gedaan moeten worden. Ter zitting bij de beklagrechter voerde de directeur aan dat de teamleider beveiliging een dergelijke
test heeft gedaan. De onderzoeksresultaten hiervan zijn echter niet aan het dossier toegevoegd.
In reactie op het verslag van het verhandelde ter zitting is namens klager voorts – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat uit de schriftelijke mededeling niet blijkt dat de disciplinaire straf is opgelegd na de drugstest nu daarin wordt gesproken over
‘iets’ en ‘waar’. Voorts is klager van mening dat een procedure waarbij slechts een enkele mondelinge mededeling van het personeel aan de directeur volstaat, geen zorgvuldig procedure is. Er had minstens een schriftelijk verslag moeten worden opgemaakt
zodat controle achteraf mogelijk is. Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager verklaard dat hij zich niet kan herinneren wat voor brokjes in zijn huidplooien zijn gevonden. Hij wil geen antwoord geven op vragen en hij wil zijn verhaal alleen
doen in het bijzijn van zijn raadsvrouw.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Er zijn drie brokjes gevonden. Uit een interne test met een daarvoor bestemde testkit is gebleken dat het om hasj en cannabis
ging. Hiervan is geen rapport opgemaakt. Dit is mondeling aan de directeur medegedeeld. Het is op ambtseed verklaard en de directeur heeft dan ook geen reden hieraan te twijfelen. Substanties worden niet standaard opgestuurd naar het laboratorium.
Subsidiair voert de directeur aan dat als geen sprake was geweest van drugs, klager alsnog was gestraft voor het verstoppen van contrabande in een huidplooi. De directeur weet niet of dit iets had uitgemaakt voor de hoogte van de straf, want het was in
dit geval duidelijk dat het om hasj/cannabis ging. De straf is opgelegd na de test.

3. De beoordeling
Aan klager is met ingang van 5 februari 2013 een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel opgelegd. Uit de schriftelijke mededeling volgt dat klager na het bezoek is gevisiteerd, waarbij is geconstateerd dat hij in beide
liesstreken iets verstopte in zijn huidplooien. Aan klager is gevraagd dit te overhandigen. Na herhaaldelijk vragen heeft klager “drie brokken” afgegeven.

In het dossier bevindt zich geen schriftelijk verslag waaruit blijkt dat de drie brokken zijn getest en gewogen. De enkele mondelinge mededeling van de directeur dat de drie brokken 9,86 gram hasj en 2,05 gram cannabis bevatten is daartoe onvoldoende.
Met de raadsvrouw is de beroepscommissie van oordeel dat van een test als in de onderhavige zaak kennelijk heeft plaatsgevonden een schriftelijk verslag moet worden opgemaakt. De stelling van de directeur is bij gebreke van een dergelijk verslag immers
niet toetsbaar en als gevolg daarvan is niet toetsbaar of de aan klager opgelegde straf redelijk is. Om die reden acht de beroepscommissie het beroep gegrond, zal de uitspraak van de beklagrechter worden vernietigd, zal het beklag alsnog gegrond worden
verklaard en zal aan klager een tegemoetkoming van € 5,= worden toegekend. Bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming weegt de beroepscommissie mee, dat de directeur reeds op grond van het feit dat klager contrabande de inrichting heeft willen
binnenbrengen in redelijkheid een disciplinaire straf aan klager had kunnen opleggen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 28 november 2013

secretaris voorzitter

Naar boven