Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3018/GA, 19 november 2013, beroep
Uitspraakdatum:19-11-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 13/3018/GA

betreft: [klager] datum: 19 november 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie De Kruisberg Doetinchem,

gericht tegen een uitspraak van 9 september 2013 van de beklagcommissie bij voornoemde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 november 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het open aanleveren van geprivilegieerde post.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 100,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het is onjuist dat er met regelmaat geprivilegieerde post gericht aan klager geopend is. Van de door klager genoemde gevallen is het mogelijk dat
het in één geval niet op de juiste manier is verlopen. Dit heeft te maken met de wijze waarop de advocaat van klager de post aan klager verzendt. De directeur acht de toegekende tegemoetkoming aan klager onbehoorlijk hoog.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft ter zitting de enveloppen getoond welke geopend aan hem zijn verstrekt. Klager heeft verklaard dat bij één brief de aanbiedingsbrief van
zijn
advocaat zich bevond in de enveloppe tussen de stukken die de advocaat hem had toegezonden. Daaruit blijkt volgens hem onomstotelijk dat de envelop met de stukken bestemd voor klager door het inrichtingspersoneel is open gemaakt.

3. De beoordeling
Voor de beroepscommissie is het, gelet op de ter zitting door klager getoonde stukken aannemelijk geworden dat eenmaal geprivilegieerde post open aangeboden is aan klager. Wel merkt de beroepscommissie hierbij op dat de wijze waarop de advocaat van
klager zijn poststukken aan klager verzendt niet in overeenstemming is met de Regeling geprivilegieerde post gedetineerden (verder: de Regeling) en daarmee eventuele misverstanden in de hand worden gewerkt. Omdat duidelijkheid hierover geboden is,
wordt
de toepasselijke regeling hier, voor zover van belang, ingelast.

Artikel 3 van de Regeling luidt als volgt:

“Artikel 3. Brieven afkomstig van personen/ instanties genoemd in artikel 37, eerste lid, van de wet
1.De afzender genoemd in artikel 37, eerste lid, van de wet, doet zijn brief in een gesloten envelop en adresseert deze aan de gedetineerde. De afzender sluit de envelop af en voegt deze in een andere envelop en adresseert deze aan de directeur met het
verzoek de bijgesloten envelop aan de gedetineerde uit te reiken. De afzender dient er zorg voor te dragen dat kenbaar is in welke hoedanigheid de afzender de brief heeft geschreven.
2.Indien de directeur het met het oog op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen noodzakelijk acht ook de binnenste envelop van de brief of het andere poststuk te openen, dient hij dit in het bijzijn van de gedetineerde te doen.
3.In het geval dat een envelop kennelijk afkomstig is van een van de personen of instanties genoemd in artikel 37, eerste lid, van de wet, maar niet een dubbele envelop is gebruikt, wordt, indien de directeur het noodzakelijk oordeelt de envelop te
openen, dezelfde procedure toegepast als vermeld in het tweede lid.
4.In het geval de brief niet herkenbaar is als zijnde afkomstig van een persoon of instantie, genoemd in artikel 37, eerste lid, van de wet, is de directeur niet gehouden aan het bepaalde in het eerste tot en met derde lid.”

Voor één van de getoonde poststukken geldt dat gesteld noch gebleken is dat de post niet herkenbaar was als zijnde afkomstig van de advocaat van klager.
Doordat de advocaat van klager een aanbiedingsbrief heeft bevestigd aan de envelop welke bestemd is voor klager in plaats van de envelop voor klager te plaatsen in een tweede gesloten envelop, valt moeilijker te voorkomen dat de post door het
inrichtingspersoneel wordt opengemaakt.
Daar staat tegenover dat in de genoemde locatie de wijze van verzending door de advocaat wordt geaccepteerd en de advocaat er niet op is gewezen dat hij de stukken conform genoemde regeling dient aan te bieden. In zoverre is het beroep van de directeur
derhalve ongegrond. Voor de overige poststukken geldt dat niet aannemelijk is geworden dat deze als zodanig herkenbaar waren als geprivilegieerde post, zodat het beklag in zoverre alsnog ongegrond zal worden verklaard.

Gelet hierop zal het beroep van de directeur gegrond worden verklaard voor twee poststukken en het beklag in zoverre alsnog ongegrond verklaren, maar het beroep ongegrond verklaren voor wat het hierboven bedoelde, van de advocaat afkomstige poststuk,
betreft. De beroepscommissie acht termen aanwezig om in het bijzonder gelet op de omstandigheden van het geval een tegemoetkoming van € 15,= toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart het beroep van de directeur gegrond voor wat betreft een tweetal poststukken en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond. Voor het overige is het beroep ongegrond.
Aan
klager wordt een tegemoetkoming van € 15,= toegekend.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.M.L. Pattijn, MSM, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op 19 november 2013

secretaris voorzitter

Naar boven