Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1410/GV, 31 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1410/GV

betreft: [klager] datum: 31 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 17 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 juli 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Op 14 juni 2002 is klager geïnformeerd dat de baby van klager en zijn partner in debaarmoeder is overleden. Klager die in de half open inrichting Maashegge verbleef kreeg daar alle medewerking om met vervroegd verlof te mogen gaan. Het verlof ging in op 14 juni 2002 en eindige op 17 juni 2002. Op 17 juni 2002belde klager met Maashegge maar kreeg geen verbinding. Klager heeft vervolgens de officier van justitie gebeld en kreeg toestemming om op 18 juni 2002 contact op te nemen met Maashegge. Klager heeft op 18 juni 2002 met Maasheggegebeld en gezegd dat hij en zijn partner op 19 juni 2002 een afspraak hadden met de behandelend arts in het ziekenhuis. De behandelend arts heeft de inrichting uitgelegd dat klagers partner bloed verdunnende medicijnen kreeg voor debevalling en dat de bevalling ieder moment kon plaatsvinden. Als dit niet met behulp van de medicijnen zou geschieden zou klagers partner op 26 juni 2002 in het ziekenhuis terugkomen om ingeleid te worden met behulp van een infuusen zou klager op 27 juni 2002 weer contact opnemen met Maashegge. Echter op 23 juni 2002 heeft klagers partner een bloeding gekregen en werd zij gelijk opgenomen in het ziekenhuis. Op 24 juni 2002 is klagers partner aan het infuusgegaan en enige uren later is de baby gekomen. Met de behandelend arts is de afspraak gemaakt om de baby in het laboratorium te laten onderzoeken om na te gaan waaraan de baby is gestorven. Op 25 juni 2002 is klager opgepakt door depolitie. Klager heeft gezegd dat hij pas op 27 juni 2002 contact hoefde op te nemen met Maashegge. Klager weet niet wiens fout het is maar de communicatiefout kan veroorzaakt zijn door Maashegge, klager of door de behandeld arts.Klager acht strafonderbreking van groot belang om het verlies rond de baby te kunnen verwerken met zijn partner. Klager en zijn partner hebben het er moeilijk mee en klager vindt het onmenselijk dat zij elkaar niet kunnen steunen indeze situatie. Klager is het niet eens met de bewering dat hij vluchtgevaarlijk zou zijn. Een week strafonderbreking zou klager in staat stellen om zijn partner bij te staan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Er is geen aanleiding gevonden om klagers verzoek om strafonderbreking in te willigen. Strafonderbreking kan alleen worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan meteen andere vorm van verlof. Niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat het verlenen van strafonderbreking absoluut noodzakelijk is. Uit de aangeleverde informatie is niet gebleken dat sprake is van een bijzondere omstandigheid inklagers persoonlijke omstandigheden onder meer genoemd in artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting die zou kunnen leiden tot het verlenen van een strafonderbreking. Klager heeft reeds op 14 juni 2002 versneldregimair verlof genoten in verband met de zorgelijke omstandigheden rondom de zwangerschap van klagers partner. Klager had zich moeten melden na dit verlof op 17 juni 2002. Door omstandigheden werd klager extra incidenteel verlofverleend zodat hij pas weer op 19 juni 2002 om 20.00 uur weer in de inrichting diende te verschijnen. Klager heeft dit verzuimd en is op 25 juni 2002 weer gearresteerd. Op 24 juni 2002 heeft klagers partner een doodgeboren kindgebaard. Op 8 juli 2002 is klager begeleid incidenteel verlof verleend om de uitslag van het laboratoriumonderzoek naar aanleiding van de dood van het kind bij te wonen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het huis van bewaring Leuvense Poort heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag omdat klager in het h.v.b. als arrestant-ontvluchter is geplaatst.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te ‘s-Hertogenbosch heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen zeven dagen strafonderbreking.
De huisarts van klagers partner heeft aangegeven dat zij op 24 juni 2002 een doodgeboren baby heeft gebaard van bijna twintig weken en dat klagers partner het er heel erg moeilijk mee heeft.
De medisch adviseur van het bureau individuele zaken medische advisering heeft aangegeven dat vernomen is van de gynaecoloog van klagers partner dat zij na een zwangerschap van 20 weken haar kind heeft verloren en hierdoor in eendepressie terecht is gekomen en behoefte heeft aan de steun van klager. Geadviseerd wordt om omdat het voor man en vrouw zeer belangrijk is om even samen te kunnen zijn een strafonderbreking van vijf à zeven dagen toe te staan.

3. De beoordeling
Klager ondergaat subsidiaire hechtenis van respectievelijk 14 en 24 dagen. Aansluitend dient klager 56 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/Dji) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden dat niet kan worden volstaan meteen andere vorm van verlof.
Op grond van artikel 36 juncto artikel 23 van de Regeling kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor een bezoek aan een in ernstige psychische nood verkerende levenspartner.

De beroepscommissie acht, gelet op de zich in het dossier bevindende verklaringen van de huisarts en de medisch adviseur van de Minister, aannemelijk geworden dat van een dergelijke situatie sprake is.

De beroepscommissie laat hierbij uitdrukkelijk in het midden of de door klager geschetste gang van zaken omtrent het niet terugkeren van het regimair verlof juist is. De beroepscommissie laat het belang van de strafonderbrekingonder deze omstandigheden prevaleren.

De beroepscommissie is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat de beslissing van de Minister tot afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. Zij zal klagersberoep gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Minister opdragen binnen veertien dagen een nieuwe beslissing te nemen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen veertien dagen.Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter,mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 31 juli 2002

secretaris voorzitter

Naar boven