Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1309/GV, 31 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1309/GV

betreft: [klager] datum: 31 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 2 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 juni 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Na ruim zes jaar detentie, waarvan twee jaar in zeer slechte omstandigheden inPolen, is het voor klager van groot belang dat hij, gelet op zijn naderende v.i.-datum (2 mei 2003), met algemeen verlof mag gaan. Hij ziet, net als „verschillende hoger geplaatste functionarissen“, geen enkele reden waarom zijnverzoek om algemeen verlof zou moeten worden afgewezen. Hij wijst er in dit verband nog op dat hij door de bureaucratie van de Nederlandse Justitie al meer dan één jaar en zeven maanden te lang gedetineerd is.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister heeft geen enkel vertrouwen in een goed verloop van het verlof en verwijst in dit verband naar de motivering van de afwijzende beslissing op klagers eerste verlofaanvraag. Daarin is het volgende overwogen. Klagersomvangrijke recidivestaat gaat terug tot 1969. Opvallend daarbij is dat het vaak gaat om oplichting, verduistering en flessentrekkerij. Deze delicten hebben geleid tot vele gevangenisstraffen. Gedurende zijn detenties keerde klagertien keer niet terug van diverse vormen van verlof (al dan niet begeleid) en pleegde hij dan vaak weer nieuwe strafbare feiten. Klager heeft zijn criminele praktijken niet tot Nederland beperkt, maar pleegde ook (ver) daarbuitenstrafbare feiten, met name in Polen, Oostenrijk en België.
In maart 2000 is klager in de p.i. De Geerhorst te Sittard in afzondering geplaatst, waarna overplaatsing naar het h.v.b. te Grave volgde, omdat klager werd verdacht van betrokkenheid van een poging tot ontvluchting.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis te Zutphen heeft bericht dat het openbaar ministerie en de politie bij de vorige verlofaanvraag reeds te kennen hebben gegeven geen bezwaar te hebben tegen het gevraagde verlof. In de teamvergaderingis opnieuw vastgesteld dat klager gedragsmatig geen problemen oplevert. De directeur adviseert het gevraagde verlof te verlenen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat zeven gevangenisstraffen van respectievelijk twee jaar en zes maanden met aftrek (2x), zes maanden met aftrek, een maand met aftrek, tien maanden met aftrek en 254 dagen met aftrek, opgelegd wegens onder meerverduistering, oplichting en flessentrekkerij. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 2 mei 2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt op grond van de stukken vast dat klager, die sedert 1969 een omvangrijke recidivestaat heeft, tijdens eerdere detenties meermalen niet is teruggekeerd van diverse vormen van verlof en dat hij tot drie keertoe is ontvlucht uit een (toen nog) tbr-kliniek.
Klagers huidige detentie is, in Nederland, aangevangen op 21 september 1996.
De beroepscommissie is van oordeel dat vorenstaande een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat dit, ondanks de positieve adviezen, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Dit te meer nu deberoepscommissie het risico op niet terugkeren van een te verlenen verlof gelet op de omstandigheid dat klagers vriendin in Polen verblijft, zeer reëel acht. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet enkan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenminals onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 31 juli 2002

secretaris voorzitter

Naar boven