Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2473/GM, 19 november 2013, beroep
Uitspraakdatum:19-11-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2473/GM

betreft: [klager] datum: 19 november 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingspsychiater verbonden aan het penitentiair psychiatrisch centrum (p.p.c.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 24 juli 2013 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 oktober 2013, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam Over-Amstel te Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingspsychiater verbonden aan het p.p.c. heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 13 mei 2013, betreft het feit dat klager dwangmedicatie (antipsychotica) krijgt terwijl daar geen enkele noodzaak toe is.

2. De standpunten van klager en de inrichtingspsychiater
Klager heeft het volgende aangevoerd. Klager is het er niet mee eens dat hij dwangmedicatie krijgt toegediend. Daar is geen enkele noodzaak toe.
In beroep heeft hij daaraan, in reactie op het verslag van bemiddeling, toegevoegd dat de ziekenhuisopname weldegelijk een gevolg was van de toediening van substraat Zyprexa, zoals ook bij de bijwerkingen staat vermeld. Het is klager niet duidelijk wat
wordt bedoeld met de opmerking dat de dwangmedicatie wordt gestaakt zodra hij bereid is mee te werken aan de behandeling door de psychiater. Hij is gaan meewerken maar krijgt nog steeds de medicatie die hij niet toegediend wil krijgen. Klager ziet het
nut van de medicatie niet in. Klager herkent zich niet in het beeld dat van hem geschetst wordt. Klager overweegt wel de volgende keer de medicatie vrijwillig tot zich te nemen. Het wordt hem immers anders toch toegediend. Klager vindt het overigens
oneerbiedig dat geschreven wordt dat hij ziek zou zijn.

De inrichtingspsychiater geeft in zijn reactie van 26 augustus 2013 op het beroep aan geen aanvullingen te hebben op hetgeen hij heeft geschreven in zijn reactie van 12 mei 2013.
Hierin is -samengevat- weergegeven dat klager op 13 maart 2013 in een strafcel is geplaatst vanwege dreigende agressie als uitvloeisel van paranoïdie. Uit beschikbare informatie over de voorgeschiedenis blijkt dat klager in elk geval sinds 2012
manifest
psychotisch is geweest. De somatische voorgeschiedenis vermeldt een myocardinfarct in 2011. Zijn cel wordt regelmatig gecontroleerd omdat is geconstateerd dat klager zich probeert te bewapenen. Hij verbleef ten tijde van deze reactie een jaar op het
ppc
en was tot dusverre niet medicamenteus behandeld.
Er is sprake van een ernstige psychiatrische stoornis, in de vorm van een paranoïde psychose, mogelijk in het kader van schizofrenie en van daaraan gerelateerd gevaar voor anderen. Medicamenteuze behandeling met antipsychotica, ook tegen de wil van
klager, is noodzakelijk om de psychose te behandelen en daardoor het gevaar voor anderen te verminderen. De behandeling is effectief omdat van antipsychotica verwacht mag worden dat het de symptomen zal doen afnemen en aan psychose gerelateerd gevaar
zal doen verminderen.
De behandeling is proportioneel omdat dit op dit moment het enige alternatief is voor een langdurige voortzetting van de isolatie.
Eveneens is voldaan aan het criterium van subsidiariteit omdat er geen minder ingrijpende alternatieven zijn gelet op de aard van de onderliggende aandoening.
Dat er een verband zou zijn tussen het gebruik van de medicatie en de cardiale conditie is niet aannemelijk.
In zijn reactie van 26 augustus 2013 concludeert de inrichtingspsychiater dat het sinds het toedienen van de medicatie beter gaat met klager. Hij blijft echter vrijwillige medicatie afwijzen.
Voortzetten van de medicatie blijft noodzakelijk omdat na het staken ervan gevreesd moet worden voor recidief paranoïdie en de daarmee verbonden gevaren, zoals beschreven in de indicatiestelling dwangbehandeling. Het beleid blijft er op gericht klager
te motiveren voor vrijwillige voortzetting van de medicatie.

3. De beoordeling
De beroepscommissie komt op basis van de stukken tot het oordeel dat de inrichtingspsychiater weloverwogen, op goede gronden en conform de daaraan gestelde eisen de directeur heeft geadviseerd tot toediening van de dwangmedicatie. Verwezen wordt naar
hetgeen de inrichtingspsychiater, zoals weergegeven onder 2, uitgebreid heeft aangevoerd.
Het enkele gegeven dat klager, hoe begrijpelijk zijn standpunt vanuit zijn positie ook is, van mening is dat er bij hem geen enkele sprake van een psychische stoornis is, waarmee ook de grond aan de toediening van de dwangmedicatie zou komen te
ontvallen, doet aan de uitgebreid en correct gemotiveerde beslissing van de inrichtingspsychiater niet af.
Vast staat ook dat de psychische situatie van klager verbeterd is.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingspsychiater niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, J.H.A.M.C. Schoenmaeckers en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris,
op 19 november 2013.

secretaris voorzitter

Naar boven