Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1359/GV, 1 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1359/GV

betreft: [klager] datum: 1 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 9 juli 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 juli 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Klager meent voldoende aannemelijk te hebben gemaakt dat het verlenen van strafonderbreking noodzakelijk is opdat het bedrijf dat hij met zijn zoon voert niet failliet gaat.
Klager wil tijdens de strafonderbreking de zaken zodanig op orde brengen dat zijn zoon gedurende het restant van klagers straf het (seizoens)bedrijf zelfstandig kan voortzetten. Dit te meer nu klagers zoon, die voor zijn klachtenonder behandeling is geweest van een kliniek in Jena, is geadviseerd vanwege zijn hartritmestoornissen het rustiger aan te doen

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de ingewonnen/aangeleverde informatie is gebleken dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid in klagers persoonlijke omstandigheden die zou kunnen leiden tot het verlenen van strafonderbreking.
Daarbij is uit ingewonnen medische informatie betreffende klagers zoon evenmin gebleken van enige aanleiding om tot verlening van strafonderbreking over te gaan.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Norgerhaven heeft positief geadviseerd ten aanzien van de aanvraag om strafonderbreking.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ‘s-Hertogenbosch heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen het verlenen van strafonderbreking, omdat de gestelde gezondheidsproblemen van klagers zoon voor de medisch adviseur onvoldoendezijn voor een positief advies.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens overtreding van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 13 februari 2004.
Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (de Regeling), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijkesfeer van de gedetineerde dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. In onder meer de artikelen 37 en 38 van de Regeling zijn deze bijzondere omstandigheden nader uitgewerkt. Zo kan strafonderbreking ingevolge dezeartikelen worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, of in verband met dringende omstandigheden, van zakelijke aard.

De beroepscommissie is van oordeel dat door klager niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de hiervoor vermelde omstandigheid zich voordoet. De enkele omstandigheid dat klagers zoon gezondheidsproblemen zou hebben, wat hierook van zij, doet hieraan niet af. Derhalve is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komendebelangen evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 1 augustus 2002

secretaris voorzitter

Naar boven