Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1990/GB, 25 januari 2002, beroep
Uitspraakdatum:25-01-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1990/GB

betreft: [klager] datum: 25 januari 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 31 oktober 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.A.van der Horst, namens

[...], geboren op [1952], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 oktober 2001 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.A. van der Horst, op 7 december 2001 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 24 december 1997 gedetineerd. Vanuit de penitentiaire inrichting (p.i.) De Kantelberg te Den Haag is hij, via de landelijke afzonderingsafdeling van de p.i. De Schie te Rotterdam, op 25 februari 1998geplaatst in het huis van bewaring van de EBI. Sindsdien heeft klager in de EBI verbleven. In verband met het feit dat het tegen klager gewezen strafvonnis op 26 maart 1999 onherroepelijk is geworden, verblijft hij sindsdien in degevangenis van de EBI. Op 18 oktober 2001 heeft de EBI-adviescommissie andermaal geadviseerd klagers verblijf in de EBI te verlengen. De selectiefunctionaris heeft dienovereenkomstig beslist.

2.2. Klager onderging een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek wegens het begaan van misdrijven strafbaar gesteld in de artikel 2 en 10 van de Opiumwet, welke straf is ingegaan op 26 maart 1999. De v.i.-datum viel op 16december 2001. Thans ondergaat klager een subsidiaire hechtenis van twaalf maanden.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Klager verblijft inmiddels bijna vier jaar in de EBI en hij mag niet naar een andere gevangenis. Zijn vrouw zit eveneens gedetineerd en hij ziet zijn kinderen niet. Op 6 december 2001 is hij intern overgeplaatst naar een andereafdeling. Hij vindt het onbegrijpelijk dat hij in de EBI gedetineerd zit, terwijl zware criminelen zoals moordenaars in een reguliere gevangenis verblijven.
Telkens wordt in de verlengingsbeslissingen aangevoerd dat klager vreemde telefoongesprekken voert en achterdochtig kijkt als hij op transport gaat, maar hij heeft nooit problemen gehad met bewaarders.

Klagers raadsman heeft daar overeenkomstig de overgelegde pleitnotitie het volgende aan toegevoegd.
Het verblijf in de EBI is – zeker voor een langere periode – onmenselijk en vernederend in de zin van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), althans datverblijf is van een zodanige hardheid dat de ondergrens die door artikel 3 EVRM wordt gegeven overschreden dreigt te worden. In het eerste geval is het handhaven van klager in de EBI zonder meer ontoelaatbaar. In het tweede geval ishet handhaven van klager in de EBI wellicht toelaatbaar, doch slechts indien met de grootst mogelijke zekerheid moet worden gesteld dat handhaving, gelet op de zeer zwaarwegende belangen van derden, zoals die tot uitdrukking wordengebracht in de regelgeving die van toepassing is op beslissingen met betrekking tot de EBI-plaatsing, gerechtvaardigd is. Klager stelt zich op het standpunt dat de argumenten die aan de verlengingsbeslissing ten grondslag liggenonvoldoende zwaarwegend zijn om die beslissing te dragen.
Het langdurige verblijf van klager in de EBI maakt dat de grenzen van artikel 3 EVRM worden overschreden, nu de psychologische effecten van dit langdurige verblijf aanmerkelijk zijn. Bovendien heeft het European Committee for dePrevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) eind 1997 een bezoek gebracht aan de EBI en een oordeel geveld over het geldende regime. Dit oordeel speelt thans een rol van niet gering gewicht in deprocedure die door een andere gedetineerde aanhangig is gemaakt voor het Europees Hof tot bescherming van de rechten van de mens. De klacht van deze gedetineerde is in augustus 2001 unaniem ontvankelijk verklaard.
Als het standpunt dat de grenzen van artikel 3 EVRM worden overschreden niet door de beroepscommissie wordt gedeeld, zal in elk geval geen discussie kunnen bestaan over het feit dat deze grenzen wel worden genaderd en dat hetverblijf van klager gedurende enkele jaren een welhaast niet onder woorden te brengen hardheid betekent voor hem. Als deze hardheid al kan worden gerechtvaardigd, dan toch in elk geval slechts indien zeer gewichtige argumenten vanmaatschappelijke veiligheid kunnen worden aangevoerd. Die argumenten zijn niet aanwezig, althans niet in een zodanige mate dat een langer verblijf van klager in het EBI gerechtvaardigd is.
Klager werd aangemerkt als extreem vluchtgevaarlijk op basis van een aantal gegevens die dat oordeel niet kunnen dragen.
In de eerste plaats wordt er gesproken over vertrouwelijke ambtsberichten. Dergelijke ambtsberichten zijn een doorn in het oog van diegenen die geloven in de beginselen van de rechtsstaat waaronder het recht op een fair trial en hetrecht op hoor en wederhoor. Daarnaast dateren de ambtsberichten (hoofdzakelijk) al van januari en februari 1998. Dat is inmiddels al 4 jaar geleden. Het meest recente bericht zou in mei 1999 zijn ontvangen, maar dat is inmiddels ookal 2,5 jaar geleden. Bovendien blijft de inhoud van deze berichten volkomen onduidelijk en bevinden ze zich niet in het dossier dat thans ter beoordeling voorligt.
In de samenvatting van de informatie, zoals opgenomen in de verlengingsbeslissing, staat niet meer dan dat er informatie was dat klager zou ontsnappen met gebruik van geweld. Ieder verder detail ontbreekt. Verder wordt ergesuggereerd dat klager de leider zou zijn van een criminele organisatie en dat andere leden van die organisatie al zouden hebben getracht te ontsnappen. Zelfs de naam Cali-kartel wordt genoemd. Klager is echter veroordeeld tot eengevangenisstraf van 'slechts' zes jaar, wegens overtreding van de Opiumwet, een misdrijf waarvan niet kan worden volgehouden dat de tolerante Nederlandse rechtsorde daar nu zo van geschokt is dat een veroordeelde daarvoor jarenlangin de EBI moet tuchten.
De overige argumenten die in de verlengingsbeslissing worden genoemd, dragen het oordeel van vluchtgevaarlijkheid al helemaal niet. Deze argumenten hebben met name betrekking op de verdenking dat klager wel eens zou hebben getrachtte spreken met een niet gescreend persoon. Niet alleen wordt er over de inhoud van die gesprekken niets gezegd en gingen die dus niet over voor de veiligheid van de inrichting belangrijke onderwerpen, maar bovendien is het nietreëel om te suggereren dat dergelijk kleine overtredingen werkelijk relevant zijn voor het aannemen van vluchtgevaar.
Het beweerdelijk bestaan van vluchtgevaar wordt mitsdien volstrekt onvoldoende onderbouwd, terwijl evenmin duidelijk wordt waarin de bijzondere schok voor de rechtsorde zou zijn gelegen als klager zou ontsnappen. Het enkele feit datde Verenigde Staten zijn uitlevering hebben gevraagd (overigens niet voor deelname aan een criminele organisatie) maakt dit niet anders.
Naast het ontbreken van indicaties voor een verlenging van het EBI-verblijf zijn er heldere argumenten tegen zo'n verlenging. Uit de recente rapportages over klager spreekt immers niets dan lof. Hij gaat goed om met de bewakers enzijn medegedetineerden. Hij sport veel, volgt onderwijs, is veelal goed gehumeurd en veroorzaakt eigenlijk nooit problemen. Recente informatie die een verblijf in de EBI rechtvaardigt is er niet.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI Nieuw Vosseveld te Vught is aangegeven dat klager, ondanks het feit dat zijn strafrestant minder dan anderhalf jaar bedraagt, blijft behoren tot de in de EBI behorendedoelgroep. Dit is gebaseerd op de informatie die heeft geleid tot klagers plaatsing, alsmede op het feit dat de Verenigde Staten een verzoek om uitlevering van klager hebben gedaan. Op grond daarvan dient zijn verblijf in de EBIverlengd te worden.

3.3. De selectiefunctionaris heeft klager opgeroepen voor een gesprek op 15 oktober 2001 in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI. Klager heeft te kennen gegeven hiervan geen gebruik te maken.De selectiefunctionaris heeft voorts het volgende bericht.
Gezien de redenen van plaatsing van klager in de EBI en gelet op het feit dat er reeds meerdere leden van klagers kartel zijn ontvlucht of een ontvluchtingspoging hebben ondernomen, in combinatie met het gegeven dat er eenuitleveringsverzoek vanuit Amerika is gedaan, is geadviseerd klagers EBI-status te verlengen.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat de noodzaak tot handhaving van klager in de EBI Nieuw Vosseveld laatstelijk aan de orde is geweest in de vergadering van de adviescommissie EBI d.d. 18 oktober 2001. Een en andergeschiedde aan de hand van een voorstel d.d. 10 oktober 2001 van de directeur van de EBI Nieuw Vosseveld. De selectiefunctionaris heeft op 17 oktober 2001 geadviseerd. Een advies van het Penitentiair Selectiecentrum was nietnoodzakelijk of geïndiceerd.
Uit de beschikbare informatie bleek, behalve klagers lidmaatschap en leiderschap van een grote criminele organisatie, dat hij moet worden gekwalificeerd als extreem vluchtgevaarlijk.
In ingekomen vertrouwelijk ambtsberichten uit januari en februari 1998 is gewezen op betrouwbare en concrete informatie waaruit blijkt dat klager voornemens was te ontvluchten, mogelijk met hulp van buitenaf en mogelijk met gebruikvan (zeer) grof geweld tegen personen.
Reeds eerder zijn vooraanstaande leden van de criminele organisatie waaraan klager leiding geeft/gaf, vanuit Nederlandse detentie ontvlucht of hebben getracht te ontvluchten. Zo is in september 1997 getracht een lid van de crimineleorganisatie waartoe klager behoort te bevrijden uit de p.i. De Geerhorst te Sittard. Dit geschiedde met hulp van buitenaf, waarbij zelfs een helikopter werd ingezet. Gebleken is dat de gedetineerde die bevrijd had moeten wordenhiërarchisch een aanzienlijk lagere plaats inneemt dan klager binnen de criminele organisatie waartoe klager behoort.
Klager is op 25 februari 1998 geplaatst in het huis van bewaring van de EBI. Gelet op de ernst en de actualiteit van de beschikbare informatie geschiedde het transport van klager naar de EBI met inzet van een helikopter. In deperiode van 25 februari 1998 tot half augustus 1998 bleek klager meer dan normale belangstelling te hebben voor de beveiliging(smaatregelen). Hij hield alles tijdens de verschillende procedures nauwlettend in de gaten en bij hetsluizen naar de luchtplaats keek hij met een nieuwsgierige blik in de bewaarderswacht. Ook stond klager op fluisterende toon zijn bezoek te woord en trachtte hij diverse malen op fluisterende toon telefoongesprekken te voeren.Klager werd in dit verband diverse malen gewaarschuwd. Op 11 maart 1998 werd, om veiligheidsredenen, een reeds aangevangen transport van klager naar de kaakchirurg afgebroken. Aan deze beslissing lagen mede de eerder door klagergevoerde telefoongesprekken ten grondslag. In de periode van 12 april 1999 tot 21 oktober 1999 had klager tijdens een telefoongesprek contact met twee niet gescreende personen. Hij is hiervoor disciplinair gestraft. Op 31 mei 1999was ten aanzien van klager wederom sprake van ingekomen, vertrouwelijke, ambtsberichten die aanwijzingen bevatten dat ontvluchtingsplannen werden voorbereid. De selectiefunctionaris verwijst in dit verband naar de brief van delandelijk officier van justitie. In de periode van december 1999 tot 5 april 2000 is diverse malen sprake geweest van twijfels ten aanzien van door klager met het thuisfront gevoerde telefoongesprekken. Tijdens die gesprekken vielenmeermalen stiltes waardoor het vermoeden bestond dat overleg werd gevoerd met op de achtergrond verblijvende personen. In de periode van april 2000 tot 23 oktober 2000 waren die vermoedens wederom aanwezig. Klager communiceerde viazijn schoonmoeder met een man. Hij werd hiervoor een aantal malen gewaarschuwd. Daarnaast trachtte klager anderszins diverse malen op stiekeme wijze personeelsleden te misleiden c.q. de grenzen van de regimesrichtlijnen teverleggen, wat leidde tot correcties. In de periode van november 2000 tot 9 april 2001 trachtte klager wederom de grenzen van de regimesrichtlijnen te verleggen door te proberen langer te bellen dan is toegestaan. Ook fluisterde hijtijdens telefonische contacten en verbrak hij de verzegeling van een afstandsbediening. Een en ander leidde tot correcties.
Ook in de periode van mei 2001 tot 10 oktober 2001 probeerde klager weer de grenzen van de regimesrichtlijnen te verleggen, hetgeen tot correcties leidde. Daarnaast bestond de indruk dat hij tijdens telefoongesprekken met zijnmoeder in Columbia gewisseld zou worden naar een niet gescreend persoon. Dit kon evenwel niet worden vastgesteld.
Klager is wegens het plegen van ernstige delicten veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Daarnaast is sprake van een subsidiaire hechtenis van twaalf maanden. De Verenigde Staten hebben inmiddels om uitlevering van klagergevraagd. Bovendien is sprake van justitiële belangstelling voor klager vanuit Italië en Colombia. Inmiddels is bekend dat het uitleveringsverzoek van Italië toelaatbaar is verklaard. Een eventuele ontvluchting van klager zoumaatschappelijk gezien onaanvaardbaar zijn.
Gelet op het vorenstaande en op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de delicten wegens het plegen waarvan klager is veroordeeld en waarvan hij wordt verdacht, adviseerde de EBI-adviescommissie tot verlenging vanklagers verblijf in de EBI. De selectiefunctionaris heeft dienovereenkomstig beslist.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. Op grond van het vijfde lid van voornoemd artikel 26 van eerdergenoemde Regeling wordt een in de EBI verblijvende gedetineerde, wiens strafrestant nog slechts anderhalf jaar bedraagt, uit de EBI geplaatst, tenzij:
a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering;
b. er nog immer sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico bij ontvluchting;
c. de betrokken gedetineerde in de voorafgaande periode van een jaar ontvlucht is, een ontvluchtingspoging heeft gedaan of op andere wijze de orde en veiligheid in de inrichting ernstig in gevaar heeft gebracht, of
d. er nog steeds valide informatie van het meldpunt-GRIP dan wel het Openbaar Ministerie aanwezig is omtrent een reëel vluchtgevaar van de gedetineerde.

De beroepscommissie stelt vast dat klager ten tijde van de bestreden beslissing een strafrestant had van minder dan anderhalf jaar. Het vorenstaande brengt mee dat klager uit de EBI dient te worden geplaatst, tenzij sprake is van én van de in artikel 26, vijfde lid, van de Regeling genoemde contra-indicaties. Nu ten aanzien van klager sprake is van een (dreigende) uitlevering naar Italië, de Verenigde Staten of Columbia en niet is gebleken vancontra-indicaties voor het verblijf van klager in de EBI, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerkingkomende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. T.M. Halbertsma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 25 januari 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven