nummer: 13/2050/GA
betreft: [klager] datum: 29 oktober 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.P.J. Tuma, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 15 december 2011 van de beklagcommissie bij de locatie De Karelskamp te Almelo,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het niet opvolgen van een opdracht van een personeelslid en het daarbij dermate dreigend aflopen op het betreffende personeelslid dat gepast geweld moest
worden gebruikt.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klagers raadsman heeft de uitspraak van de beklagcommissie pas anderhalf jaar later ontvangen. Klager kan zich niet verenigen
met de uitspraak en vindt dat de disciplinaire straf ten onrechte is opgelegd. Uit de stukken volgt op geen enkele wijze waaruit het op dreigende wijze aflopen op het personeelslid zou hebben bestaan. Klager ontkent dat hij zich hieraan schuldig heeft
gemaakt. Hij verzoekt om toekenning van een schadevergoeding ter grootte van € 115,= per dag die hij ten onrechte in de strafcel heeft gezeten.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Pbw moet het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak worden
ingediend.
De uitspraak waarvan beroep dateert van 15 december 2011. Het door klagers raadsman ingediende beroepschrift dateert van 28 juni 2013 en is op diezelfde dag op het secretariaat van de Raad ontvangen. Klagers raadsman heeft aangevoerd dat hij de
uitspraak van de beklagcommissie pas op 24 juni 2013 heeft ontvangen, omdat de uitspraak op een verkeerde plaats in het archief was opgeborgen en de raadsman daaraan voorafgaand nooit een afschrift van de uitspraak heeft ontvangen.
Bij brief van 16 juli 2013 is aan klagers raadsman gevraagd op welke datum klager de uitspraak van de beklagcommissie toegestuurd heeft gekregen en wanneer klagers raadsman bij de commissie van toezicht navraag heeft gedaan over de stand van zaken in
de
beklagzaak. Bij brief van 24 juli 2013 heeft klagers raadsman bericht dat klager de uitspraak nooit heeft ontvangen. Klagers raadsman heeft op 26 februari 2013, 9 april 2013 en 29 mei 2013 navraag gedaan over de stand van zaken bij de commissie van
toezicht.
De beroepscommissie overweegt als volgt. Het beroepschrift is geruime tijd na de behandeling van het klaagschrift ingediend. Daarbij geldt dat niet het moment waarop de raadsman, maar het moment waarop klager kennis heeft gekregen van de uitspraak
bepalend is voor de aanvang van de beroepstermijn. Voor de raadsman geldt immers geen aparte termijn voor het instellen van beroep.
Uit de door de commissie van toezicht aan de beroepscommissie toegezonden stukken blijkt niet dat de uitspraak klager is toegezonden en de commissie van toezicht erkent dat er in de verzending aan de raadsman iets is misgegaan.
Ook al heeft de raadsman pas op 26 februari 2013 navraag gedaan naar de stand van zaken met betrekking tot het beklag, terwijl hij op 29 november 2011 reeds had aangegeven dat het beklag kon worden afgedaan op de stukken, zal de beroepscommissie, er
van
uitgaande dat verzuimd is de uitspraak aan klager toe te zenden, klager in dit geval in zijn beroep ontvangen.
Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. F.G. Bauduin en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 29 oktober 2013
secretaris voorzitter