Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2207/GA, 25 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:25-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2207/GA

betreft: [klager] datum: 25 oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 juli 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Zuid te Arnhem

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 oktober 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager en de juridisch medewerker van de p.i. Arnhem, [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een strafcel, wegens betrokkenheid van klager bij een vechtpartij.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager had zijn kam met daaraan een spiegeltje uitgeleend aan medegedetineerde G. Op 17 mei 2013 was klager in de keuken om een eitje te bakken en een
emmer met water te halen. Toen klager daar medegedetineerde G. tegenkwam, heeft hij hem netjes en correct gevraagd of hij zijn kam terug mocht. G. was niet van plan de kam terug te geven en daarop is een korte woordenwisseling ontstaan. Op een gegeven
moment liep G. weg. Kort daarop kwam G. samen met medegedetineerde U. terug de keuken in. G. hervatte de woordenwisseling met klager en begon klager te duwen. Klager heeft niets teruggedaan, maar enkel gezegd: ‘kom op, we gaan toch niet vechten’. Hij
had geen mogelijkheid om weg te lopen, omdat hij door G. en U. in de hoek was gedreven. Vervolgens heeft medegedetineerde U. klager in zijn gezicht geslagen. Klager heeft tijdens het incident geen geweld gebruikt en heeft het incident ook niet
uitgelokt. Meerdere gedetineerden hebben het incident in de keuken waargenomen. Eén van hen heeft een verklaring opgesteld, waarin klagers verhaal wordt bevestigd. Deze medegedetineerde had meteen al een verklaring willen afleggen, maar heeft dit pas
enige tijd later gedaan, omdat hij bedreigd werd door G. en U.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het personeel heeft niet waargenomen wie de vechtpartij is begonnen en wie er heeft geslagen. De directeur heeft de drie, bij het incident
betrokken gedetineerden, onder wie klager, gehoord. Alle drie de gedetineerden hebben een ander verhaal verteld. Omdat de orde en veiligheid in de inrichting door dit incident is verstoord, is aan alle betrokkenen een disciplinaire straf opgelegd. Aan
klager is een lagere sanctie opgelegd dan aan gedetineerden G. en U., omdat hij zichtbaar letsel had. De directeur hecht in het algemeen weinig waarde aan getuigenverklaringen van medegedetineerden, omdat deze onder druk of dwang tot stand kunnen
komen.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan een gedetineerde geen straf worden opgelegd, indien hij niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw.
Uit het schriftelijk verslag van 17 mei 2013 blijkt dat het personeel heeft geconstateerd dat klager met een bebloede neus in de keuken stond en dat gedetineerden G. en U. tegenover hem stonden. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd
blijkt
dat het personeel niet heeft waargenomen wat de aanleiding voor het voorval is geweest en welke rol klager hierbij heeft gehad. Ter zitting heeft klager aangevoerd – en dit is door de directeur niet weersproken – dat hij niet heeft willen participeren
in een vechtpartij met de medegedetineerden en dat hij geen geweld heeft gebruikt. Gezien het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat klager verwijtbaar heeft gehandeld (als bedoeld in artikel 51, vijfde lid, van
de Pbw). Mitsdien is onvoldoende vast komen te staan dat klager kan worden verweten dat hij betrokken is geraakt bij het voorval. Gelet hierop oordeelt de beroepscommissie dat de bestreden beslissing van de directeur moet worden aangemerkt als
onredelijk en onbillijk. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan
gemaakt kunnen worden ziet de beroepscommissie aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming op € 20,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming van € 20,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 25 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven