Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2535/TB, 4 november 2013, beroep
Uitspraakdatum:04-11-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2535/TB

betreft: [klager] datum: 4 november 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 31 juli 2013 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. P.J.A. van de Laar om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in FPC De Kijvelanden te Poortugaal.

2. De feiten
Klager is bij uitspraak van het gerechtshof Den Bosch van 18 september 2012 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege en is op 21 mei 2013
door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard in het tegen de uitspraak ingestelde beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft op 31 juli 2013 beslist klager in FPC De Kijvelanden te plaatsen. Deze beslissing is op 5 augustus 2013 aan klager uitgereikt. Klager is op 6 augustus 2013 in die inrichting geplaatst.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft eerder in FPC De Kijvelanden verbleven en volgens die inrichting konden ze klager niet begeleiden. Hij begrijpt niet waarom de inrichting dit nu wel zou kunnen. Toen hij in FPC De Kijvelanden verbleef mocht hij niet naar de begrafenis van
zijn moeder. Hij is weer gaan drinken en heeft opnieuw een delict gepleegd.
Zijn levenspartner is reumapatiënt en kan geen grote afstanden afleggen. Hij vraagt zich af waarom hij niet dichtbij zijn vrouw en kinderen kan worden geplaatst, bijvoorbeeld in Eindhoven of in Venray. Klager is hartpatiënt. Als er iets gebeurt dan
kunnen zijn vrouw en kinderen niet op tijd bij hem zijn.
Er loopt nog steeds een herzieningsprocedure.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Uitgangspunt is dat iedere tbs-inrichting geschikt is voor opname van alle tbs’ers. Sinds de capaciteitsproblemen in de tbs-inrichtingen zijn opgelost wordt gewerkt met een plaatsingssystematiek, waarbij wordt gekeken naar de bezettingsgraad binnen de
inrichtingen. Verpleegden worden opgenomen in de tbs-inrichting met de laagste bezettingsgraad, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die plaatsing elders rechtvaardigen. Hierbij kan gedacht worden aan zwakbegaafdheid en beheersproblematiek.
Een eerdere negatieve ervaring in een inrichting in de zin van een afwijzing van een machtiging voor incidenteel verlof vormt geen beletsel voor opname in deze inrichting.
Met regionale voorkeur wordt alleen rekening gehouden voor zover hiertoe een aantoonbaar behandelinhoudelijke noodzaak bestaat. Van dit laatste is in geval van klager niet gebleken. Indien het in het kader van klagers behandeling noodzakelijk is om
zijn
netwerk hierin te betrekken, zullen door de inrichting de nodige maatregelen worden getroffen.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in haar overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uitgangspunt van het op grond van het IBO II-rapport door de Staatssecretaris geformuleerde beleid is dat alle tbs-inrichtingen geoutilleerd zijn voor iedere tbs-gestelde, met uitzondering van een aantal speciale categorieën, te weten vrouwen,
zwakbegaafden en extreem beheers- en vluchtgevaarlijke tbs-gestelden. Daarnaast wordt onderscheiden naar de primaire psychopathologie: psychotische stoornis of persoonlijkheidsstoornis.

De Staatssecretaris heeft de beslissing tot plaatsing van klager genomen met inachtneming van klagers geslacht, zijn intelligentie, de ten aanzien van hem gestelde diagnose en gegevens omtrent het al dan niet bestaan van een beheers/vluchtrisico.

Uit de inlichtingen van de Staatssecretaris volgt dat klager geplaatst is in de inrichting met de laagste bezettingsgraad. Naar het oordeel van de beroepscommissie vormt het gegeven dat klager in het kader van een eerdere tbs was geplaatst in FPC De
Kijvelanden en daar na een afwijzing van een verlofaanvraag alcohol is gaan drinken en een delict heeft gepleegd geen contra-indicatie om hem opnieuw te plaatsen in FPC De Kijvelanden. Klager heeft ook geen andere zwaarwegende argumenten aangevoerd die
zouden kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet tot de bestreden beslissing heeft mogen komen.
Hetgeen klager heeft aangevoerd omtrent de bezoekmogelijkheden van zijn familie kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Dat klagers partner hem in FPC De Kijvelanden niet zou kunnen bezoeken is niet met een medische verklaring onderbouwd.
De beroepscommissie is niet gebleken van een, thans uit het oogpunt van het belang van klagers behandeling, zodanig sterke wenselijkheid van plaatsing van klager in de regio Brabant/Noord- en/of Midden-Limburg ten behoeve van bezoekmogelijkheden.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing om klager in FPC De Kijvelanden te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 4 november 2013

secretaris voorzitter

Naar boven