Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2681/TB, 28 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:28-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2681/TB

betreft: [klager] datum: 28 oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 27 augustus 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 oktober 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. Marjanovic, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Van de kant van het ministerie was mevrouw Van Leeuwen als toehoorder aanwezig.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager ter observatie te plaatsen in het Pieter Baan Centrum te Utrecht (hierna: PBC).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 17 augustus 2012 heeft de Oostvaarderskliniek verzocht klager in een longstayvoorziening te plaatsen. Volgens pro
justitia rapportage van respectievelijk 8 en 14 december 2012 acht respectievelijk gz-psycholoog H. en psychiater M. een longstayplaatsing van klager prematuur vanwege nog mogelijk geachte behandeling. Op 28 januari 2013 heeft de Oostvaarderskliniek
bericht geen behandelmogelijkheid meer te zien. In de zesjaarrapportage van respectievelijk 14 en 19 februari 2013 is door genoemde psycholoog H. en psychiater M. geadviseerd klagers tbs met een jaar te verlengen om de mogelijkheid van een
resocialisatietraject en/of voorwaardelijke beëindiging van klagers tbs te onderzoeken. De Oostvaarderskliniek heeft op 4 maart 2013 geadviseerd klagers tbs met twee jaar te verlengen, vanwege de aanwezige en onbewerkbare kernproblematiek van klager en
het blijvend hoge recidivegevaar. De LAP heeft op 20 maart 2013 haar advies over een longstayplaatsing van klager aangehouden in afwachting van beantwoording van vragen door het PBC bij wijze van third opinion. De Staatssecretaris heeft klager op 8
augustus 2013 ter beantwoording van die vragen voor een observatieplaatsing bij het PBC aangemeld. Op 27 augustus 2013 is klager gehoord over de voorgenomen observatieplaatsing, is beslist tot de observatieplaatsing en een schriftelijke mededeling van
de observatieplaatsing aan klager uitgereikt. Klager is hangende de behandeling van het beroep ter observatie in het PBC geplaatst.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De beslissing is op onbehoorlijke wijze tot stand gekomen. Klager heeft op 12 augustus 2013 vernomen dat hij ter observatie in het PBC zou worden geplaatst. Zijn raadsvrouw heeft telefonisch contact met het ministerie opgenomen en vernam dat klager op
8
augustus 2013 bij het PBC was aangemeld, maar dat onduidelijk was wanneer hij daar zou worden geplaatst. Daarom is toen beroep en een paar dagen later een schorsingsverzoek ingediend met het verzoek met de plaatsing in het PBC te wachten totdat op het
schorsingsverzoek was beslist. Klagers raadsvrouw hoorde dat de plaatsing op 28 augustus 2013 zou plaatsvinden, maar vernam van mevrouw B. van het ministerie dat dit wel de bedoeling was maar dat die plaatsing geen doorgang zou vinden. Klagers
raadsvrouw heeft dit aan klager doorgegeven. Vervolgens heeft klager op 27 augustus 2013 de beslissing tot observatieplaatsing in het PBC ontvangen en is hij de volgende dag om 12.00 uur op transport gegaan, terwijl nog niet op het schorsingsverzoek
was
beslist. Niet duidelijk is waarom, mede in het licht van bovenvermelde verklaring van B. van het ministerie, hangende de schorsingsprocedure opeens zo snel is overgegaan tot de daadwerkelijke plaatsing in het PBC.
De bestreden beslissing is genomen op basis van het aangehouden advies van de LAP. Klager acht een onderzoek in het PBC echter niet noodzakelijk, nu er deugdelijke rapportage van psycholoog H. en psychiater M. is en de LAP op grond daarvan een advies
had kunnen en moeten geven. Klagers zaak is niet complexer dan andere zaken, waarin de LAP adviseert over een longstayplaatsing op basis van door de aanvragende inrichting en externe rapporteurs gegeven adviezen. Klager is eerder in het PBC onderzocht,
zodat uit nieuw onderzoek niets nieuws zal volgen. Bovendien kan het PBC daarom ook niet meer objectief naar klager kijken. De vragen die de LAP heeft geformuleerd zijn al door de externe rapporteurs H. en M. beantwoord. De Oostvaarderskliniek meldt
weliswaar dat de EMDR-therapie slechts een onderhoudcontact zou betreffen, maar dat strookt niet met de brief van de EMDR-therapeut daarover die in de laatste alinea van pagina 9 van de rapportage van M. van december 2012 wordt geciteerd.
Klager heeft in het PBC alleen met de psychiater over zijn seksualiteit gesproken en verder niet aan tests deelgenomen. Vanuit het PBC is klager gemeld dat een negatief advies over een longstayplaatsing zal worden gegeven.
Het beroep is daarom gegrond en klager dient een tegemoetkoming te worden toegekend. Bij de vaststelling van de hoogte van deze tegemoetkoming moet er onder meer rekening mee worden gehouden dat klager door foutief handelen door de LAP in het PBC is
geplaatst en daardoor zijn werk niet heeft kunnen doen en gedurende de plaatsing in het PBC dus geen inkomsten heeft genoten. Het gaat om € 460,= aan gederfde inkomsten.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Normaal gesproken wordt met transport gewacht op de uitspraak op een ingediend schorsingsverzoek. Als dit in klagers geval niet is gebeurd, is dat niet juist en biedt de Staatssecretaris hem daarvoor zijn excuses aan. Klager is daardoor echter niet in
zijn belangen geschaad, omdat het schorsingsverzoek is afgewezen. Bij een toewijzing van het schorsingsverzoek zou klager direct weer zijn teruggeplaatst in de Oostvaarderskliniek.
.
De bestreden beslissing is gerechtvaardigd omdat de Oostvaarderskliniek enerzijds en de externe rapporteurs anderzijds een wezenlijk verschillend standpunt innemen voor wat betreft klagers behandelbaarheid, de longstayindicatie en de verlenging van
klagers tbs. Die standpunten liggen zo ver uit elkaar dat het gerechtvaardigd is de mening van het PBC daarover te vragen. Het uitgangspunt van het PBC is een objectieve beoordeling door professionals, dat alle kanten kan uitgaan.
De door de LAP en de Staatsecretaris gestelde onderzoeksvragen zijn niet eerder aan de orde geweest en van wezenlijk belang voor het antwoord op de vraag of voor klager een longstaystatus is aangewezen. De bestreden beslissing is derhalve genomen om
een
zorgvuldig besluit over klagers longstaystatus te kunnen nemen.

4. De beoordeling
De beroepscommissie acht het onjuist dat klager hangende de schorsingsprocedure werd gehoord over een voorgenomen beslissing, er op dezelfde dag werd beslist tot plaatsing in het PBC en de volgende dag al aan die beslissing uitvoering werd gegeven,
terwijl nog geen uitspraak op het schorsingsverzoek was gedaan en eerder door klagers raadsvrouw was getracht duidelijkheid over de plaatsing te verkrijgen. De beroepscommissie zal hieraan geen gevolg verbinden, nu het schorsingsverzoek is afgewezen.
Niet is gesteld of gebleken dat deze gang van zaken het observatieonderzoek negatief heeft beïnvloed. Verder is het navolgende daarbij in aanmerking genomen.

Bij de beslissing tot het plaatsen van een verpleegde ter observatie als bedoeld in artikel 13 Bvt dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Op grond van de stukken en het behandelde ter zitting staat onbetwist vast dat de externe rapporteurs H. en M. in hun rapportages over de behandel- en resocialisatiemogelijkheden van klager, een longstayindicatie en de verlenging van de tbs een
wezenlijk ander standpunt innemen dan de Oostvaarderskliniek. Voorts staat vast dat de LAP hierin aanleiding heeft gevonden haar advies over een longstaystatus van klager aan te houden en onderzoeksvragen te formuleren. De LAP acht het wenselijk dat
die
vragen door het PBC door middel van observatie van klager bij wijze van third opinion worden beantwoord. De beroepscommissie is niet bevoegd te treden in een dergelijke wens van de LAP en de beslissing van de LAP om haar advies aan te houden.
De Staatssecretaris heeft in het licht van het vorenstaande in het kader van zorgvuldige besluitvorming over een longstaystatus van klager in redelijkheid kunnen beslissen tot een observatieplaatsing van klager in het PBC. De omstandigheid dat klager
eerder in het PBC is onderzocht doet daaraan niet af. Klager heeft zijn stelling dat het PBC vragen over klagers behandel- en resocialisatiemogelijkheden en vragen met betrekking tot een longstaystatus niet objectief zal kunnen beantwoorden in het
geheel niet onderbouwd.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing van de Staatssecretaris om klager ter observatie te plaatsen in het PBC niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk
of
onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr.drs. T.A.M. Louwe en mr. R.M. Maanicus, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 28 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven