Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2100/GA en 13/2102/GA, 24 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:24-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2100/GA en 13/2102/GA

betreft: [klager] datum: 24 oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. M.F.E. Sprenkels, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van 25 juni 2013 en 26 juni 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 september 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad, zijn gehoord klagers raadsman mr. M.F.E. Sprenkels, de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Norgerhaven, en
[...], stagiaire bij de afdeling juridische zaken van de p.i. Veenhuizen.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het feit dat klager op 8 mei 2013, via de afdelingstelefoon, geen gebruik heeft kunnen maken van het telefonische keuzemenu van het kantoor van zijn advocaat;
b. de schending van klagers recht op privacy tijdens het telefoneren naar de rechtbank op
10 mei 2013;
c. de broodverstrekking op 27 mei 2013.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a en b: Op grond van artikel 39 van de Pbw heeft een gedetineerde recht om te telefoneren met personen
buiten de inrichting. Op grond van artikel 39, vierde lid, van de Pbw dient een gedetineerde in staat te worden gesteld om met zijn advocaat te bellen, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat. Klager heeft op 8 mei 2013 telefonisch
contact
willen opnemen met zijn advocaat. Dit is niet gelukt, omdat de, door de directeur ter beschikking gestelde, telefoon van de inrichting niet de mogelijkheid biedt om gebruik te maken van keuzemenu’s. De verbinding met zijn advocaat is verbroken en
klager
heeft die dag geen telefonisch contact meer kunnen hebben met zijn advocaat. Daar komt nog bij dat klager, door de wijze waarop de telefoon is gepositioneerd op de afdeling – vlakbij een toegangsdeur naar de afdeling waar nagenoeg constant
gedetineerden
en personeel in- en uitlopen – , volstrekt onvoldoende privacy geniet voor het voeren van een telefoongesprek in het algemeen en voor het voeren van een vertrouwelijk telefoongesprek met zijn advocaten in het bijzonder. De beklagrechter heeft klager
ten
onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag De directeur is belast met de praktische uitvoering van het telefoonbeleid en derhalve ook mede met het bepalen van het type telefoon waarmee kan worden gebeld en met de positionering van de
telefoon(s) op de afdeling(en). In andere inrichtingen waarin hij heeft verbleven, was er een apart kamertje met een telefoon, waarmee gedetineerden in rust vertrouwelijke gesprekken konden voeren. Klager heeft in een eerder stadium aan de directeur
verzocht het geschetste probleem op te lossen, maar de directeur heeft niet op dit verzoek gereageerd. Derhalve is er sprake van een individuele, klager betreffende beslissing dan wel een fictieve weigering om te beslissen en mitsdien van een
beklagwaardige beslissing. Nu er sprake is van strijd met artikel 39, vierde lid, van de Pbw dient het beklag gegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c: Op 27 mei 2013 is aan klager brood verstrekt dat uit de vriezer kwam en waarop een sticker met de uiterste houdbaarheidsdatum ontbrak, zodat klager niet kon controleren hoe oud het brood was. Klager lijdt
aan smetvrees en is bijzonder gesteld op zijn persoonlijke hygiëne. Het brood dat aan de gedetineerden wordt volstrekt dient in ieder geval te voldoen aan minimum kwaliteitseisen. Te meer nu brood een eerste levensbehoefte is. Klager is ten onrechte
niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Het handelen dan wel nalaten van personeel in het kader van de uitoefening van hun taak moet worden gezien als handelen namens de directeur. Het aanbieden door het personeel van brood zonder versheidetiket
valt binnen de uitoefening van de functie. Dit (nalatig) handelen van het personeel dient te worden geacht te zijn verricht namens de directeur. Derhalve is er sprake van een voor beklag vatbare beslissing ex artikel 60 van de Pbw.
Desgevraagd antwoordt de raadsman dat hij door klager bepaaldelijk is gevolmachtigd om namens hem in beroep op te treden. Na indiening van het pro forma beroepschrift, is de raadsman door de Raad in de gelegenheid gesteld om binnen een nadere termijn
de
gronden van het beroep aan te voeren.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers raadsman is ter zitting verschenen, maar klager heeft ervoor gekozen niet te komen. Klager laat zich aldus vertegenwoordigen door
zijn raadsman. Op grond van artikel 65 van de Pbw mag een gedetineerde zich laten bijstaan, maar niet laten vertegenwoordigen. De directeur verzoekt de beroepscommissie om hetgeen de raadsman ter zitting heeft aangevoerd niet mee te wegen in de
beoordeling. Voorts verzoekt de directeur de beroepscommissie klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep. In artikel 69, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van
de uitspraak van de beklagcommissie moet zijn ingediend. De raadsman heeft een pro forma beroepschrift ingediend, waarin de gronden van het beroep niet zijn vermeld. Pas na het verstrijken van de beroepstermijn uit artikel 69, eerste lid, van de Pbw
heeft de raadsman een aanvullend beroepschrift, met daarin de gronden van het beroep, ingestuurd. Dit is in strijd met artikel 69, eerste lid, van de Pbw.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. en b: Het is geen beslissing van de directeur dat niet met keuzemenu’s gebeld kan worden. In principe zou dit mogelijk moeten zijn. Zeer waarschijnlijk is er sprake van een omissie in het landelijk
ingevoerde telefoonsysteem. De klacht over de positionering van de telefoon heeft betrekking op algemeen inrichtingsbeleid. Ook dit is geen beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60 van de Pbw. Overigens heeft de beroepscommissie in de
uitspraak met kenmerk 13/1589/GA een oordeel gegeven over de telefoons in de locatie Norgerhaven. De klacht van klager gaat over dezelfde telefoon als in de zaak met kenmerk 13/1589/GA aan de orde was. Desgevraagd antwoordt de directeur dat nog niets
is
gedaan met de suggestie die de beroepscommissie in de uitspraak met kenmerk 13/1589/GA heeft gedaan.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c: De broodverstrekking vindt plaats volgens een vaste procedure. Klager is terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Pbw dient het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van ontvangst van het afschrift van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak te
worden
ingediend. De directeur heeft aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk in zijn beroep moet worden verklaard, omdat de beroepschriften, die zijn ingediend op 2 juli 2013, niet met redenen zijn omkleed en omdat de aanvullende beroepschriften, met daarin
de
gronden van het beroep, eerst op 19 juli 2013 zijn ingediend.
De uitspraken van de beklagrechter zijn op 27 juni 2013 verzonden. Klagers raadsman heeft in de beroepschriften van 2 juli 2013 verzocht om een nadere termijn voor het indienen van de gronden van het beroep. Bij brief van 12 juli 2013 is klagers
raadsman, namens de beroepscommissie, in de gelegenheid gesteld om binnen tien dagen na dagtekening van de brief de redenen van het beroep mee te delen. Op 19 juli 2013 heeft de raadsman twee aanvullende beroepschriften met daarin de redenen van het
beroep ingestuurd. Onder deze omstandigheden is de beroepscommissie van oordeel dat klager ontvankelijk is in zijn beroep.

Ter zitting is namens de directeur aangevoerd dat een gedetineerde zich mag laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener, maar dat klager, omdat hij niet op de zitting is verschenen, zich in dit geval door zijn raadsman laat vertegenwoordigen,
hetgeen
niet is toegestaan. Derhalve verzoekt de directeur de beroepscommissie om hetgeen de raadsman ter zitting heeft aangevoerd in haar uitspraak buiten beschouwing te laten.
Ten aanzien van dit verzoek overweegt de beroepscommissie als volgt. In artikel 65, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat een gedetineerde het recht heeft zich te doen bijstaan door een rechtsbijstandverlener of een andere vertrouwenspersoon, die
daartoe van de beklagcommissie toestemming heeft gekregen. Uit artikel 69, derde lid, van de Pbw blijkt dat bovengenoemd artikel van overeenkomstige toepassing is op de beroepsprocedure. Het enkele feit dat klager ter zitting niet lijfelijk aanwezig is
maar zijn raadsman wel, is niet in strijd met (de strekking van) artikel 65, eerste lid, van de Pbw. Het verzoek van de directeur om hetgeen de raadsman ter zitting heeft aangevoerd buiten beschouwing te laten zal derhalve worden afgewezen.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. De directeur heeft ter zitting aangevoerd dat het niet zijn beslissing is dat er niet met keuzemenu’s gebeld kan worden, maar dat dit zeer waarschijnlijk het
gevolg is van het landelijk ingevoerde telefoonsysteem (Telio). Mocht dit daadwerkelijk het geval zijn, dan is het niet kunnen bellen met keuzemenu’s een algemene voor alle, in de inrichting verblijvende, gedetineerden geldende regel. Tegen een
algemene
regel staat in principe geen beklag open, tenzij die regel in strijd is met hogere wet- en/of regelgeving. Het is de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat deze regel in strijd is met wet- en/of regelgeving van hogere orde. Wat hiervan ook zij,
het is de beroepscommissie niet gebleken dat klager op 8 mei 2013, nadat hem bekend werd dat hij niet met het keuzemenu van het advocatenkantoor kon bellen, een concreet verzoek heeft gedaan om met een andere telefoon (dan de gedetineerdentelefoon)
naar
zijn advocaat te mogen bellen en dat dit verzoek is geweigerd. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de klacht niet is gericht tegen een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing, waartegen op grond van
artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag open staat. Het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre met aanvulling van de gronden worden bevestigd.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 39, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde het recht ten minste eenmaal per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen
en met behulp van een daartoe aangewezen toestel gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. De directeur dient ervoor te zorgen dat gedetineerden van dit recht om te telefoneren gebruik kunnen
maken, op een wijze waarbij hun recht op privacy – zoveel als redelijkerwijs mogelijk – wordt gewaarborgd. Klager klaagt erover dat zijn recht op privacy tijdens het telefoneren, door de wijze van positionering van de telefoon, wordt geschonden. Ter
zitting is aangevoerd dat klager de directeur in een eerder stadium heeft verzocht dit probleem op te lossen, maar dat de directeur niet op dit verzoek van klager heeft gereageerd. De directeur heeft dit niet weersproken. Mitsdien oordeelt de
beroepscommissie dat er sprake is van een verzuim dan wel een weigering van de directeur om te beslissen, als bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Pbw. Dit wordt gelijk gesteld met een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing,
waartegen beklag open staat. Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter voor zover deze betrekking heeft op het beklag als vermeld onder b. vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag als
vermeld onder b.
In haar uitspraak van 22 juli 2013 (met kenmerk 13/1589/GA) heeft de beroepscommissie een oordeel gegeven over de afdelingtelefoons van de locatie Norgerhaven. De directeur heeft ter zitting aangevoerd, en klagers raadsman heeft dit niet weersproken,
dat de klacht van klager betrekking heeft op dezelfde telefoon als waarover de beroepscommissie in de uitspraak met kenmerk 13/1589/GA een oordeel heeft gegeven. Uit die uitspraak volgt dat in de locatie Norgerhaven gebruik wordt gemaakt van telefoons
waarover een kap hangt, waardoor een gedetineerde tijdens het telefoneren gedeeltelijk wordt afgeschermd van de afdeling. Dergelijke telefoontoestellen met kappen hangen in verschillende ruimtes. De gedetineerde heeft aldus een keuze uit verschillende
telefoons. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur voldoende voorzieningen heeft getroffen om te bewerkstellingen dat gedetineerden, onder wie klager, met behoud van (zoveel mogelijk) privacy in de inrichting
kunnen
telefoneren. De beroepscommissie zal het beklag als vermeld onder b. derhalve ongegrond verklaren.
Overigens merkt de beroepscommissie op dat de directeur, anders dan tijdens de behandeling van de zaak met kenmerk 13/1589/GA is toegezegd, nog niet heeft bekeken of het mogelijk is een lijn of cirkel bij de telefoon(s) aan te brengen, zodat
medegedetineerden en personeel kunnen zien hoeveel afstand zij moeten bewaren ten einde zoveel mogelijk privacy van de beller te garanderen. De beroepscommissie beveelt de directeur aan deze mogelijkheid alsnog te onderzoeken.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit het klaag- en beroepschrift maakt de beroepscommissie op dat klager op 27 mei 2013 een brood verstrekt heeft gekregen dat uit de vriezer kwam en waarop geen
uiterste houdbaarheidsdatum was vermeld.

Met betrekking tot het ontbreken van de uiterste houdbaarheidsdatum op de verpakking overweegt de beroepscommissie als volgt. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Pbw draagt de directeur zorg dat aan de gedetineerde voeding wordt verstrekt.
Onderdeel van die zorgplicht is dat de directeur waakt over de kwaliteit van de aangeboden voeding. Daartoe kan het voor de directeur van belang zijn dat er op, door derden aangeleverde, voeding een uiterste houdbaarheidsdatum wordt vermeld. Dit is
evenwel een onderdeel van zorg voor de directeur, die daarin een eigen keuze moet maken. Het is de beroepscommissie gebleken dat het ontbreken van de uiterste houdbaarheidsdatum op de verpakking (van sommige broden) het gevolg is van een algemene
werkwijze in de keuken van de inrichting. De gevolgen – waaronder het ontbreken van de uiterste houdbaarheidsdatum op de verpakking (van sommige broden) – van deze werkwijze zijn voor alle, in de inrichting verblijvende, gedetineerden hetzelfde. Tegen
een algemene werkwijze of regel staat in principe geen beklag open, tenzij (de gevolgen van) die werkwijze of regel in strijd is (zijn) met hogere wet- en/of regelgeving. Het is de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat het niet vermelden van
de
uiterste houdbaarheidsdatum op de verpakking van het brood in strijd is met wet- en/of regelgeving van hogere orde. Het ontbreken van de uiterste houdbaarheidsdatum op de verpakking van het brood is, hoewel in zijn algemeenheid niet gebruikelijk,
derhalve geen door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing, waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag open staat.
Met betrekking tot het verstrekken van brood dat uit de vriezer komt overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd, maakt de beroepscommissie op dat brood, dat niet direct na aanlevering aan
gedetineerden wordt uitgereikt, in de keuken wordt ingevroren en op een later moment wordt verstrekt aan de gedetineerden. Hierdoor kan het voorkomen dat klager brood verstrekt krijgt dat in de vriezer bewaard is geweest. Dit is het gevolg van een
algemene werkwijze die in de keuken van de inrichting wordt gehanteerd. De gevolgen – waaronder de verstrekking van brood dat in de vriezer bewaard is geweest – van deze werkwijze zijn voor alle, in de inrichting verblijvende, gedetineerden hetzelfde.
Niet gebleken is dat het verstrekken van brood dat in de vriezer bewaard is geweest in strijd is met wet- en/of regelgeving van hogere orde. Het enkele feit dat klager op 27 mei 2013 brood verstrekt heeft gekregen dat in de vriezer bewaard is geweest,
is niet in strijd met artikel 44, eerste lid, van de Pbw. Mitsdien oordeelt de beroepscommissie dat de klacht niet is gericht tegen een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing, waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de
Pbw beklag open staat.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep inzake het beklag als vermeld onder c. ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. en c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraken van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, voor zover deze betrekking heeft op het beklag als vermeld onder b, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag onder b, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en dr. H.G. van de Bunt, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 24 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven