Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1794/GA, 10 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:10-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 13/1794/GA

betreft: [klager] datum: 10 oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 april 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zwolle Zuid 1

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 september 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie
Zwolle Zuid 1, [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het kopiëren van klagers enveloppen.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft, bij gelegenheid van het bezoek, aan zijn partner een grote envelop met daarin twee kleine enveloppen (met inhoud) meegegeven. Die
kleine enveloppen waren gericht aan de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Op een gegeven moment kreeg klager bericht van zijn partner dat bij de uitgevoerde post, een kleurenkopie zat van
(de buitenkant van) de twee kleine enveloppen. Klager heeft geen kopieën gemaakt van de enveloppen. Gedetineerden kunnen in de inrichting niet zelfstandig kopiëren. In de bibliotheek staat alleen een printer. Als een gedetineerde iets gekopieerd wil
hebben, dan wordt dit gedaan door het personeel. Voor gedetineerden worden geen kleurenkopieën, maar enkel zwart/wit-kopieën, gemaakt. Ook klagers partner heeft geen kopieën gemaakt van de enveloppen. Het kan dus niet anders dan dat de kopieën zijn
gemaakt door de inrichting en dat deze kopieën – per abuis – bij de uitgevoerde post zijn gestopt. De enveloppen hadden niet, althans niet zonder voorafgaande mededeling aan klager, mogen worden gekopieerd. Derhalve dient het beroep gegrond te worden
verklaard.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur heeft geen kopieën gemaakt van klagers enveloppen. Ook heeft hij geen opdracht gegeven om de enveloppen te kopiëren. Er bestaat voor de
directeur geen belang om van de buitenkant van de enveloppen een kopie te maken. Alle post wordt gecontroleerd, behalve post afkomstig van of gericht aan geprivilegieerde personen of instanties. Klager kopieert vaak. Mogelijkerwijs heeft klager zelf
kopieën gemaakt van de enveloppen en deze bij zijn uitgevoerde post gestopt. Desgevraagd antwoordt de directeur dat hij niet kan uitsluiten dat personeelsleden, zonder opdracht daartoe, klagers enveloppen hebben gekopieerd. Mocht dat het geval zijn
geweest, dan had navraag bij het personeel, niet tot enig resultaat geleid.

3. De beoordeling
Klager heeft ter zitting een kleurenkopie, gemaakt van (de buitenkant van) zijn enveloppen, gericht aan de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, overgelegd. Ter zitting heeft hij naar voren
gebracht dat gedetineerden in de inrichting niet zelfstandig kopieën kunnen maken. Kopieën kunnen alleen worden gemaakt door personeelsleden, die voor gedetineerden alleen zwart/wit-kopieën maken. Nu klager gemotiveerd heeft aangevoerd waarom hij de
kopieën niet zelf gemaakt kan hebben, had het op de weg van de directeur gelegen om enig onderzoek te doen naar de juistheid van klagers stelling. De directeur heeft ter zitting evenwel meegedeeld dat hij geen onderzoek heeft gedaan, omdat dit niet tot
enig resultaat zou hebben geleid. In reactie op klagers gemotiveerde stelling heeft de directeur enkel aangevoerd dat hij zelf geen kopieën heeft gemaakt van klagers enveloppen en dat hij daartoe ook geen opdracht heeft gegeven. Hiermee heeft de
directeur naar het oordeel van de beroepscommissie klagers stelling onvoldoende weersproken. Gezien het voorgaande en nu de directeur ter zitting te kennen heeft gegeven dat niet uit te sluiten valt dat het personeel klagers enveloppen heeft
gekopieerd,
zonder dat daartoe door de directeur opdracht is gegeven, geeft de beroepscommissie klager het voordeel van de twijfel.

Vervolgens dient beoordeeld te worden of de directeur bevoegd is enveloppen van gedetineerden te (laten) kopiëren. Hierbij is van belang de vraag of enveloppen moeten worden aangemerkt als “andere poststukken” in de zin van artikel 36, derde lid, van
de
Pbw.
Op grond van artikel 36, derde lid, eerste volzin, van de Pbw is de directeur bevoegd op de inhoud van “brieven of andere poststukken” afkomstig van of bestemd voor gedetineerden toezicht uit te oefenen. In de tweede volzin van dit artikellid staat dat
dit toezicht kan omvatten het kopiëren van “brieven of andere poststukken”.
In artikel 36, tweede lid, van de Pbw staat dat de directeur bevoegd is “enveloppen of andere poststukken”, afkomstig van of bestemd voor gedetineerden, op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen.
De beroepscommissie is, de formulering van beide artikelleden in samenhang bezien, van oordeel dat enveloppen als “poststukken” – in de zin van artikel 36, derde lid, van de Pbw – moeten worden aangemerkt. Mitsdien is de directeur in principe bevoegd
kopieën te maken van enveloppen van gedetineerden.

Tenslotte staat ter beoordeling de vraag of klagers enveloppen zonder meer hadden mogen worden gekopieerd. Bij de beoordeling maakt de beroepscommissie onderscheid tussen enerzijds de envelop gericht aan de Minister van Veiligheid en Justitie en
anderzijds de envelop gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Ten aanzien van de envelop gericht aan de Minister van Veiligheid en Justitie overweegt de beroepscommissie het volgende. In artikel 37, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat artikel 36, derde lid, van de Pbw, waarin de directeur de bevoegdheid wordt
gegeven poststukken (waaronder enveloppen) van gedetineerden te kopiëren, niet van toepassing is op brieven – de beroepscommissie leest hierin ook “poststukken” – van gedetineerden, die gericht zijn aan of afkomstig zijn van geprivilegieerde personen
of
instanties. In artikel 37, eerste lid, onder c, van de Pbw wordt ‘Onze Minister’ aangewezen als een geprivilegieerde persoon. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat klagers envelop gericht aan de Minister van Veiligheid en Justitie niet
gekopieerd had mogen worden.
Ten aanzien van de envelop gericht aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overweegt de beroepscommissie het volgende. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is geen geprivilegieerde persoon als bedoeld in
artikel 37, eerste lid, van de Pbw. De directeur had derhalve de bevoegdheid van deze envelop een kopie te maken. Echter, in artikel 36, derde lid, derde volzin, van de Pbw, staat dat van de wijze van uitoefenen van toezicht – waaronder kopiëren –
tevoren aan de gedetineerde mededeling moet worden gedaan. Niet gebleken is dat aan klager tevoren is meegedeeld dat van zijn envelop een kopie zou worden gemaakt. Nu dit niet is gebeurd, had klagers envelop niet mogen worden gekopieerd.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Het is de beroepscommissie niet gebleken dat klager, als gevolg van het kopiëren van
zijn enveloppen, nadeel heeft ondervonden. Derhalve kent de beroepscommissie klager geen tegemoetkoming toe.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en dr. H.G. van de Bunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 10 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven