Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2391/GA, 11 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:11-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2391/GA

betreft: [klager] datum: 11 oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Weldam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 juli 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De beklagcommissie heeft geoordeeld dat klager gelet op zijn strafrestant wel in aanmerking kwam voor algemeen verlof. Reeds
om die reden had het beklag dan ook gegrond verklaard dienen te worden. Ten onrechte oordeelt de beklagcommissie dat klager slechts incidenteel verlof heeft aangevraagd voor het ophalen van een fiets en kleding en dat niet is gesteld of gebleken dat de
praktische voorbereidingen op de invrijheidstelling niet op andere wijze getroffen hadden kunnen worden. De beklagcommissie heeft in haar uitspraak miskend dat klager incidenteel verlof heeft aangevraagd in verband met het behouden van zijn huurwoning
en het consulteren van de sociale dienst van de gemeente Enschede. Klager heeft en had namelijk een huurachterstand en de verhuurder dreigde klagers inboedel op straat te zetten. Het was voor klager noodzakelijk de verhuurder persoonlijk te spreken.
Daarnaast wilde klager de sociale dienst consulteren in verband met het verkrijgen van een uitkering en een voorschot of overbruggingskrediet voor het inlopen van de huurschuld. Klager kon geen derden inschakelen. Klager verzoekt om toekenning van een
tegemoetkoming voor het gemiste verlof.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts heeft de directeur aangegeven dat klager tijdens het rogatoir horen nogmaals de reden dat hij verlof wilde, heeft benadrukt, namelijk vanwege zijn fiets en zijn kleding.

3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid
noodzakelijk is. In de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling wordt vervolgens expliciet een aantal gebeurtenissen vermeld. In artikel 31 van de Regeling is bepaald dat incidenteel verlof kan worden verleend om de gedetineerde in de gelegenheid te
stellen om praktische voorbereidingen op zijn invrijheidstelling te treffen. In het tweede lid van voornoemd artikel is onder meer bepaald dat verlof kan worden verleend indien de invrijheidsstelling binnen drie maanden te verwachten is en de
voorbereidingen niet op een andere wijze kunnen worden getroffen.

Klager heeft incidenteel verlof aangevraagd om een aantal praktische zaken te regelen ter voorbereiding op zijn invrijheidstelling. Ter gelegenheid van het rogatoire verhoor van 18 juni 2013 heeft hij aangegeven dat zijn fiets nog op slot stond en dat
hij kleding op het adres van voor zijn detentie had liggen. Blijkens het klaagschrift van 13 mei 2013 heeft klager verder aangegeven verlof te willen in verband met het behouden van zijn huurwoning en het consulteren van de sociale dienst. Hoewel
klagers invrijheidstelling binnen drie maanden viel te verwachten, is de beroepscommissie van oordeel dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat voornoemde praktische zaken niet op een andere wijze konden worden geregeld, zoals bijvoorbeeld met behulp
van derden. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan gelet op het voorgaande dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 11 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven