Nummer: 13/2380/GB
Betreft: [klager] datum: 7 oktober 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door[...], kantoorgenoot van klagers raadsman mr. F.W.
Verbaas, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 18 juli 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de beheersafdeling van het detentiecentrum Rotterdam ongegrond verklaard.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 26 maart 2013 gedetineerd. Hij verbleef in het detentiecentrum Zeist. Op 13 mei 2013 is hij overgeplaatst naar het detentiecentrum Rotterdam. Op 8 augustus 2013 is klagers vreemdelingenbewaring opgeheven en is hij in vrijheid
gesteld.
2.2. Bij uitspraak van 25 juli 2013, met nummer DC-2013-000140, van de beklagcommissie bij het detentiecentrum Rotterdam, is klagers beklag betreffende het regime op de beheersafdeling ongegrond verklaard. Klager heeft beroep ingesteld, maar zijn
beroep later weer ingetrokken, waardoor deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is op 13 mei 2013 overgeplaatst van het detentiecentrum Zeist naar de beheersafdeling van het detentiecentrum Rotterdam. Uit artikel 15 Pbw blijkt dat een overplaatsing plaatsvindt op basis van een beslissing van de selectiefunctionaris. Klager
was echter al overgeplaatst voordat de overplaatsingsbeslissing was genomen. Daarnaast is er geen wettelijke basis voor het instellen van of plaatsing op een beheersafdeling. Uit artikel 13 Pbw blijkt dat de Minister de mate van beveiliging van een
inrichting of afdeling vaststelt. De door de inrichting toegezonden criteria voor plaatsing op een beheersafdeling zijn te vaag en niet voldoende inzichtelijk. De Pbw eist dat deze criteria door de Minister worden opgesteld. Bij de selectiebeslissing
is geen medische documentatie van klager meegewogen. In klagers geval is aannemelijk dat zijn problemen voortkomen uit psychische en/of psychiatrische stoornissen. Dit betekent dat het derde criterium, de verwijtbaarheid niet opgaat. Voor klager is nog
steeds niet inzichtelijk op grond van welke concrete gedragingen hij naar de beheersafdeling is overgeplaatst.
Klager blijft bij zijn klacht over het regime op de beheersafdeling. Hij zat gedurende 23 uur per dag ingesloten en mocht één uur per dag luchten. Klager verzoekt om toekenning van een tegemoetkoming.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op 13 mei 2013 overgeplaatst naar het detentiecentrum Rotterdam. Het besluit was echter pas op 14 mei 2013 gereed en is op die datum aan klager uitgereikt. Feitelijk betreft de toevoeging in de selectiebeslissing van 10 juni 2013 dat klager
op
de beheersafdeling moet worden geplaatst, een advies aan de directeur.
De criteria voor plaatsing op de beheersafdeling, genoemd in de brief van 10 juni 2013 van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur aan klagers raadsman, zijn voldoende duidelijk. Gezien zijn gedrag, zoals beschreven in de begeleidingsbrief aanmelding
plaatsing op een beheersafdeling van 10 mei 2013, kon klager in redelijkheid op deze afdeling geplaatst worden.
Klager heeft beklag ingediend over het regime op de beheersafdeling en op 25 juli 2013 heeft de beklagcommissie het beklag ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft klager ingetrokken. Het regime op de beheersafdeling kan
niet in deze beroepsprocedure aan de orde worden gesteld.
4. De beoordeling
4.1. Het detentiecentrum Rotterdam is een inrichting voor zowel mannen als vrouwen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.
4.2. Uit de stukken is aannemelijk geworden dat de beslissing tot overplaatsing van klager al op 13 mei 2013 is genomen, die dag is hij ook overgeplaatst van Zeist naar Rotterdam. Dat die beslissing pas op 14 mei 2013 op papier aan klager is
uitgereikt is weliswaar te betreuren, maar betekent nog niet dat klager zou zijn overgeplaatst zonder een daartoe strekkende beslissing van de selectiefunctionaris.
4.3. De beheersafdeling van het detentiecentrum Rotterdam heeft geen ander beveiligingsniveau dan de andere afdelingen van dit detentiecentrum. Artikel 13 Pbw is derhalve niet aan de orde.
Op grond van artikel 16, derde lid, Pbw kan de directeur een inrichting of afdeling aanwijzen voor onderbrenging van gedetineerden die een bijzondere opvang in de zin van artikel 14 Pbw behoeven. Artikel 16, vierde lid, Pbw bepaalt dat de directeur de
criteria bepaalt waaraan de gedetineerde moet voldoen om voor onderbrenging als bedoeld in het derde lid in aanmerking te komen.
De directeur van het detentiecentrum Rotterdam heeft de beheersafdeling aangewezen als afdeling voor gedetineerden die een bijzondere opvang behoeven. Het betreft een interne differentiatie en de directeur is verantwoordelijk voor de plaatsing op deze
afdeling. Vreemdelingen die voor plaatsing op een beheersafdeling in aanmerking komen worden door de selectiefunctionaris geplaatst in het detentiecentrum Rotterdam nu alleen dit detentiecentrum over een beheersafdeling beschikt. In de brief van 10
juni
2013 van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het detentiecentrum Rotterdam aan klagers raadsman worden de criteria voor de plaatsing van een vreemdeling op een beheersafdeling duidelijk omschreven. Dagelijks wordt het gedrag van de vreemdeling
gerapporteerd en de dagrapportages worden periodiek besproken in het multidisciplinair overleg. Klager is op 8 juli 2013 teruggeplaatst op een reguliere afdeling.
Gezien de inhoud van de begeleidingsbrief aanmelding plaatsing op een beheersafdeling van 10 mei 2013, kan de beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 7 oktober 2013
secretaris voorzitter