Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1950/GA, 11 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:11-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1950/GA

betreft: [klager] datum: 11 oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.P. Eckert, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 juni 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, voor zover daartegen beroep is ingesteld

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 september 2013, gehouden in de p.i. Lelystad, is klagers raadsman, mr. H.P. Eckert, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De directeur van de p.i. Leeuwarden is, zonder bericht, niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het op cel hebben van goederen die afkomstig zijn van diefstal.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is gestraft voor het op zijn cel aanwezig hebben van gestolen goederen. Klager ontkent dat de in zijn cel gevonden telefoonkaarten en tape van
diefstal afkomstig waren. Vast staat dat de rookwaren door een medegedetineerde in klagers cel zijn gegooid en dat deze waren gestolen zijn op het moment dat klager nog in een strafcel verbleef. Klager kan dus niet van de herkomst geweten hebben.
Klager
ontkent dat hij de rookwaren heeft verstopt. Hij heeft de rookwaren weggegooid in zijn prullenbak, omdat hij gestopt is met roken. Klager ontkent te hebben gezegd dat hij de rookwaren voor een ander bewaarde. De disciplinaire straf is ten onrechte
opgelegd. Overigens heeft klager later minder telefoonkaarten teruggekregen dan in beslag waren genomen. De telefoonkaarten die hij retour heeft gekregen waren bovendien leeg.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. In aanvulling op de beslissing van de beklagcommissie oordeelt de beroepscommissie het volgende. Zij gaat
bij haar oordeel uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden.
Op 27 april 2013 zijn uit het kantoor van het afdelingshoofd goederen, waaronder telefoonkaarten en pakjes shag, ontvreemd. Op het moment dat dit gebeurde, verbleef klager in een strafcel. Klager is rond 15.15 uur teruggeplaatst in zijn eigen cel.
Omstreeks 16.30 uur heeft het personeel waargenomen dat een medegedetineerde goederen, via het celluikje, aan klager overdroeg. Op klagers cel heeft het personeel vervolgens vier pakjes shag en zeventien telefoonkaarten aangetroffen.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, nu de aard van de ontvreemde goederen overeenkomt met de aard van de op klagers cel aangetroffen goederen en nu er vrij snel na de diefstal goederen aan klager zijn overgedragen, acht de beroepscommissie
voldoende aannemelijk dat in ieder geval de op klagers cel aangetroffen pakjes shag afkomstig zijn of zouden kunnen zijn van diefstal. Bij dit oordeel heeft de beroepscommissie mede in aanmerking genomen dat in het beroepschrift expliciet wordt gesteld
dat klager ontkent dat de telefoonkaarten (en de tape) van diefstal afkomstig zijn, terwijl in dit beroepschrift niet staat dat klager ontkent dat de pakjes shag van diefstal afkomstig zijn.

Nu voldoende aannemelijk is dat (in ieder geval) de pakjes shag van diefstal afkomstig waren of konden zijn, is het de vraag of klager hiervan weet had. Uit het schriftelijk verslag blijkt dat de pakjes shag zijn gevonden in klagers prullenbak, onder
het plastic prullenbakzakje met inhoud. Nu de pakjes shag dus niet in het prullenbakzakje, maar eronder zijn gevonden, acht de beroepscommissie klagers stelling dat hij de pakjes niet heeft verstopt, maar heeft weggegooid, niet aannemelijk. Voorts
blijkt uit het rapport dat klager eerst heeft ontkend dat hij goederen van een medegedetineerde heeft gekregen, maar dat hij later, nadat de pakjes shag waren aangetroffen, heeft verklaard dat hij de goederen voor een ander bewaarde. Hoewel klager in
beroep ontkent dat hij dit laatste heeft gezegd, ziet de beroepscommissie geen reden aan te nemen dat de feiten en omstandigheden met betrekking tot het voorval onjuist of verdraaid in het rapport zijn weergegeven.
Gelet op het vorenstaande – het verstoppen van de shag en de tegengestelde verklaringen – acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager wist dat de aan hem overhandigde pakjes shag afkomstig waren of konden zijn van diefstal. Dat
klager ten tijde van de diefstal op een strafcel verbleef, betekent niet dat hij ten tijde van het voorval niet op de hoogte zou kunnen zijn van de diefstal. Nu klager de pakjes shag niet heeft overhandigd aan het personeel, maar heeft verstopt, is de
beroepscommissie van oordeel dat klager heeft gehandeld in strijd met de orde en veiligheid in de inrichting. De beslissing van de directeur kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en
de
uitspraak van de beklagcommissie zal, met aanvulling van de gronden, worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en dr. H.G. van de Bunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 11 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven