Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1923/GA, 3 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:03-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 13/1923/GA

betreft: [klager] datum: 3 oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

gericht tegen een uitspraak van 10 juni 2013 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager, voor zover daartegen beroep is ingesteld

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 augustus 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klagers raadsman, mr. J.J. Lieftink, en de juridisch medewerker van de p.i. Krimpen aan den IJssel, [...]. Hoewel voor
klagers
vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur van 30 december 2012 om een drietal bezoekers van klager voor een periode van drie maanden de toegang tot de inrichting te ontzeggen.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 35,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Desgevraagd antwoordt de juridisch medewerker dat door het personeel niet is waargenomen dat klagers bezoekers aan klager contrabande hebben
overgedragen. Wel heeft het personeel, in de visitatieruimte, direct na afloop van het bezoekmoment geconstateerd dat klager ‘iets’ in zijn mond had. Het personeel heeft klager opgedragen om uit te spugen wat hij in zijn mond had, maar klager heeft dit
doorgeslikt. Naar aanleiding hiervan heeft de directeur klager een ordemaatregel opgelegd en beslist om klagers bezoekers, die hem direct daarvoor hadden bezocht, de toegang tot de inrichting te ontzeggen. Nu klager de contrabande direct na het
bezoekmoment in zijn mond had, is het zeer aannemelijk dat dit door klagers bezoekers is overgedragen. Daarbij komt dat klager tijdens zijn detentie een tiental drugsgerelateerde rapporten heeft gekregen, onder andere één vanwege het aannemen van
contrabande tijdens het bezoek. De door de beklagcommissie aangehaalde uitspraak van de beroepscommissie (10/2276/GA) ziet op een andere situatie dan in de onderhavige zaak het geval is en is derhalve niet op deze zaak van toepassing. Overigens is het
een gedetineerde ook niet toegestaan om een snoepje/pepermuntje in zijn mond te hebben na het bezoekmoment. Dit kan ook worden aangemerkt als contrabande. Desgevraagd antwoordt de juridisch medewerker, dat als klager daadwerkelijk een pepermuntje in
zijn mond had, en hij dit ook had laten zien aan het personeel, er misschien een andere maatregel genomen zou zijn.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Nergens is uit gebleken dat klager na het bezoekmoment contrabande in zijn mond had en heeft doorgeslikt. Ook na afloop van de ordemaatregel is niet
gebleken dat klager contrabande in zijn mond had. Klager had namelijk ook geen contrabande in zijn mond, maar een pepermuntje (fishermans friend). Daarnaast zijn er geen camerabeelden, waaruit blijkt dat klagers bezoekers iets aan klager hebben
overhandigd en ook het personeel heeft niets gezien. Derhalve is niet vast komen te staan dat door klagers bezoekers contrabande is meegebracht en is overhandigd aan klager. De beslissing tot bezoekontzegging is dan ook onredelijk. Bovendien had de
directeur ook kunnen volstaan, mocht hiervoor noodzaak zijn geweest – hetgeen niet het geval is –, met het opleggen van een minder vergaande maatregel zoals het ontvangen van bezoek achter glas.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. In aanvulling op die beslissing overweegt de beroepscommissie het volgende. Niet is vast komen te staan
wat klager op 30 december 2012, na het bezoekmoment, in zijn mond heeft gehad en heeft doorgeslikt. Daardoor valt niet uit te sluiten dat klager daadwerkelijk, zoals hij stelt, een pepermuntje heeft doorgeslikt. In ieder geval acht de beroepscommissie
het onvoldoende vaststaan dat klager contrabande – anders dan een pepermuntje of snoepje – heeft doorgeslikt. Wat klager ook heeft doorgeslikt, de beroepscommissie is voorts van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er een verband bestaat
tussen klagers bezoekers en datgene wat klager in zijn mond heeft gehad en heeft doorgeslikt. Immers, door het personeel is niet waargenomen dat klagers bezoekers tijdens het bezoekmoment iets aan klager hebben overgedragen. Ook zijn er geen
camerabeelden waarop te zien is dat klagers bezoekers iets aan klager hebben overhandigd.
Gelet op het vorenstaande is het de beroepscommissie onvoldoende gebleken dat het, in het belang van de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting, noodzakelijk was om klagers bezoekers de toegang tot de inrichting (voor de duur van drie
maanden) te ontzeggen (zoals bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Pbw). Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal met aanvulling van de gronden worden bevestigd.
De beroepscommissie overweegt ten overvloede dat de oplegging van de bezoekontzegging weliswaar onredelijk en onbillijk is geweest, maar dat de directeur onder deze omstandigheden wel een disciplinaire straf aan klager had kunnen opleggen in verband
met
het niet opvolgen van instructies van het personeel.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.M.L. Pattijn MSM, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A Groeneveld, secretaris, op 3 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven