Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2143/GA en 13/2144/GA, 7 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2143/GA en 13/2144/GA

betreft: [klager] datum: 7 oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften ingediend door mr. J.A. Castelein, namens

[...], verder te noemen klager,

en van de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

gericht tegen een uitspraak van 25 juni 2013 van de beklagcommissie bij de p.i. Vught voor zover zij daartegen beroep hebben ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 september 2013, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A. Castelein, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering van de directeur om bepaalde passages uit verschillende zich in klagers penitentiair dossier bevindende verslagen en andere stukken te verwijderen.

De beklagcommissie heeft het beklag gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en heeft de directeur opdracht gegeven om ten aanzien van de gegrond verklaarde onderdelen een nieuwe
beslissing te nemen.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt, zakelijk weergegeven, toegelicht. Vooreerst wordt verwezen naar de gronden voor het beroep bij brief van 16 juli 2013. Daarenboven wordt nog het volgende
aangevoerd.
1. De medische informatie op blz. 45, 46 en 71.
De betreffende passages lijken een weergave te zijn van rapportages van deskundigen. In de Penitentiaire maatregel (Pm) is limitatief opgesomd wat er in een penitentiair dossier wordt opgenomen. De betreffende passages zijn niet te herleiden tot een
van
de in artikel 37 Pm genoemde documenten. Volgens de inrichting gaat het om samenvattingen van periodieke besprekingen over klager. Daar is klager het niet mee eens. En als dat het al wel is, mag het niet zomaar in het penitentiair dossier worden
opgenomen, want dan kan de inhoud van allerlei stukken er in de vorm van periodieke besprekingen in komen. Volgens klager komen de passages met medische informatie uit vertrouwelijke gesprekken die hij met de psycholoog heeft gevoerd in het kader van
een op initiatief van klager gestart onderzoek naar een alternatief voor de in de strafzaak geëiste TBS. Klager wilde die gesprekken vertrouwelijk houden.
In reactie op het antwoord van de directeur wordt namens klager aangevoerd dat nu voor het eerst wordt gesteld dat de passages onderdeel uitmaken van een selectieadvies. De directeur heeft eerder aangegeven dat het om periodieke besprekingen over
klager
als bedoeld in artikel 37, eerste lid onder j, Pm gaat en daar wordt vooralsnog vanuit gegaan.

2. Onjuiste informatie op blz. 11 betreffende het aantreffen van zaken in klagers cel en een melding aan het GRIP.
Namens klager wordt betwist dat er zaken op klagers cel zijn aangetroffen. De brief van 30 januari 2012 van de directeur laat in het midden of er daadwerkelijk zaken zijn aangetroffen laat staan dat er sprake zou zijn van een vondst die een melding aan
het GRIP zou rechtvaardigen. De beklagcommissie heeft de directeur bij brief van 10 april 2013 in de gelegenheid gesteld om ter zake rapportages over te leggen. Dit is niet gebeurd. Als er een registratie bij het GRIP heeft plaatsgevonden, hetgeen een
beslissing is van de directeur, dan moet dat toch aan te tonen of op te vragen zijn. De vraag blijft of er wat is gevonden en zo ja wat en waar. Klager merkt op dat er eerder fouten zijn gemaakt in het kader van zijn penitentiair dossier. Na het
opvragen van stukken uit dat dossier zijn er stukken betreffende andere gedetineerden aan hem verstrekt. Klager laat ter zitting een brief van 29 januari 2013 zien waarin dit wordt bevestigd.

3. Op blz. 9 staat ten onrechte dat bij klager een aangeslepen mes is aangetroffen.
In reactie op de aangifte die is gedaan naar aanleiding van de vondst van het mes bij klager en de vernieling van zijn cel geeft klager aan dat de zaak is geseponeerd. Klager kwam aan op de inkomstenafdeling van de BGG. Hij had zijn cel schoongemaakt
en
bovenop een kast een aangeslepen theelepeltje en een losse plank aangetroffen die hij heeft ingeleverd bij het afdelingshoofd. Hij kreeg vervolgens bestek aangereikt door het boeienluik. Hij zag het aangeslepen mes en heeft dit weer teruggegeven waarna
hij er rubberen bestek voor terug heeft gekregen. Er was toen niets aan de hand en hij is gewoon gaan luchten. Klager heeft het mes niet aangescherpt en dit is ook niet op zijn cel gevonden. Hij vond het raar dat hij werd aangesproken op het
aangeslepen
mes en heeft daarom niet meegewerkt aan zijn overbrenging naar de isoleercel. Klager heeft steeds kenbaar gemaakt dat afdelingshoofd [...] van de feitelijke gang van zaken op de hoogte is. Bij dit hoofd is echter nooit navraag gedaan.

4. Op blz. 67 en 68 staat ten onrechte dat klager in verband te brengen is met een steekwapen dat is gevonden in de zogenaamde natte ruimte.
Klager wordt op een suggestieve manier in verband gebracht met een steekwapen. Dit is niet een juiste wijze van rapporteren en dat kan zonder nadere onderbouwing niet zomaar. Iemand heeft kennelijk gezegd dat klager iets met een aangetroffen steekwapen
te maken heeft, maar er zijn geen rapportages overgelegd. Het betreft hier de opmerking dat klager zou hebben gezegd “laat maar liggen”. Klager maakt duidelijk dat het hier gaat om de natte cel op unit 1 en dat het incident met het mes zich voordeed op
unit 6. Het steekwapen was door een andere gedetineerde, B., gemaakt. Klager heeft dit gemeld aan Renate van de afdeling en die heeft hem daar nog voor bedankt. Ook dit is niet nagevraagd. Klager beklemtoont dat deze passages in het penitentiair
dossier
betekenis (kunnen) hebben voor de invulling van zijn TBS.

5.Op blz. 68 staat ten onrechte dat klager in verband te brengen is met een agenda en een USB-stick die beiden kinderpornografisch gerelateerde informatie zouden bevatten en dat klager een telefoonnummer zou ‘onderhouden’ met een medegedetineerde die
vastzit voor grootschalige kinderporno. Er is geen agenda bij klager in beslag genomen. Het is niet duidelijk wat er in de agenda zou staan en wat er uit de melding bij het GRIP is gekomen. Een medegedetineerde roept wat en dat heeft grote gevolgen
voor
klager. Klager is geen pedofiel en is daar ook nooit voor veroordeeld. Als iemand wat zegt en dat wordt door de directeur overgenomen, dan geldt er een onderzoeksplicht naar de feitelijke juistheid van wat er is gezegd. Wat het onderhouden van het
telefoonnummer betreft weet klager niet om wie dat gaat. Medegedetineerden kunnen elkaar helemaal niet bellen in Vught. Er is daarom nadere informatie gevraagd maar die is niet verkregen. Gevolg is dat door een medewerker van de Van Mesdagkliniek in
een
intakegesprek hierover vragen zijn gesteld. Als er kinderporno wordt aangetroffen dan verwacht klager een aangifte of een melding bij het GRIP. Het ging ook helemaal niet om een USB-stick maar om een HDMI-poort. Dat is echt wat anders.

6.Op blz. 68 staat ten onrechte dat klager zowel personeel als medegedetineerden zou hebben bedreigd. Klager ontkent dat dit heeft plaatsgevonden. Er zijn ook geen rapportages overgelegd waaruit een en ander blijkt. Een brief met bedreigingen is
gevonden op een isoleercel in De Schie te Rotterdam. Met die brief heeft klager niets te maken. Klager was drie weken daarvoor overgeplaatst vanuit De Schie.

Klager geeft aan dat hij negatieve gevolgen ondervindt van de door hem betwiste passages in zijn penitentiair dossier en verzoekt dan ook om verwijdering ervan en een redelijke tegemoetkoming.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
1. De passages met medische informatie zijn onderdeel van een selectieadvies.
2. De directeur weet niet of en wat er gevonden is.
3. Er is een eerste rapport geschreven over het betreffende mes maar dat is niet meer terug te vinden. Bij de stukken bevindt zich een tweede rapport van piw-er H. van 6 juli 2010 waarin melding wordt gemaakt van het aantreffen van een aangeslepen mes
waarna klager toen hem maatregelen werden aangezegd, zijn celinventaris heeft vernield. Dat rapport is afgehandeld en vormt voldoende onderbouwing.
4. Er was een vermoeden dat klager bij het steekwapen betrokken zou zijn en dat wordt gerapporteerd. Niet dat hij er feitelijk bij betrokken is. Klager is besproken in het MDO. MDO rapportage die is overgenomen in het D&R plan is terug te vinden.
Andere
stukken die niet zijn overgenomen niet. Dat is hoe het systeem werkt. Als er iets in de inrichting wordt aangetroffen wordt daar een rapport van gemaakt. In de brief van 30 januari 2012 is sprake van de weergave van een gesprek in een dagrapportage.
Dagrapportage komt niet in het D&R plan.
5. De directeur verwijst naar het verweer van haar collega bij de beklagcommissie.
6. Het gaat hier om feitelijkheden die in rapportages staan. Verder wordt verwezen naar het verweer van de collega-directeur.

3. De beoordeling
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt onder “persoonsgegeven” verstaan: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Ingevolge artikel 2, eerste lid, is de
Wbp van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede de niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, Wbp heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De
verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of dat het geval is. Ingevolge artikel 36, eerste lid, Wbp kan degene, aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, de
verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien die feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel anderszins in strijd
met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

Ontvankelijkheid van het beklag
Artikel 45 Wbp bepaalt dat ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens op grond van de Wbp de rechtsbeschermingsregels uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn. De hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb zijn ingevolge
artikel 1:6 van die Wet echter niet van toepassing op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen.
De beroepscommissie verstaat het verzoek dat klager aan de directeur heeft gedaan als een verzoek om verwijdering van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 36, eerste lid, Wbp. De door klager aangedragen grond voor de verzoeken 2 t/m 6 is dat de
gegevens feitelijk onjuist zijn. Dat is alleen anders voor het verzoek onder 1.
Nu klager zijn verzoek tot verwijdering van de persoonsgegevens uit zijn penitentiair dossier heeft gericht tot de directeur en de Awb niet van toepassing is, is klager gelet op artikel 60, eerste lid, Pbw ontvankelijk in zijn beklag. De klachten
hebben
betrekking op verslagen en andere stukken die op grond van artikel 37 Pm onderdeel kunnen uitmaken van het penitentiair dossier. De opsomming in vermelde bepaling is voor wat betreft de vraag wat dat dossier kan inhouden niet limitatief.

Maatstaf voor beoordeling van verzoeken tot correctie of verwijdering
Bij de hierna volgende beoordeling van de onderdelen van het beklag heeft de beroepscommissie telkens de in wet en rechtspraak ontwikkelde toetsingsmaatstaven gehanteerd. Uitgangspunt bij de toetsing is of de geregistreerde gegevens juist zijn en
daarom
is een eerste aan te leggen maatstaf de juistheid van de gegevens. Voorts geldt dat bij elke gegevensverwerking moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit brengt met zich dat de inbreuk op de belangen van
betrokkene
niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwerkelijkt (vgl. Hoge Raad 9 september 2011, NJ 2011, 595 m.nt.
Dommering). Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer ABRvS 16 maart 2005, AB 2005, 264) moet aan het voorgaande worden toegevoegd dat - anders dan door en namens klager tijdens de
behandeling van het beroep bij herhaling is gesteld - het recht op verbetering en verwijdering van persoonsgegevens op grond van de Wbp niet is bedoeld om gegevens, bestaande uit indrukken, meningen en conclusies omtrent de persoon van de betrokkene,
waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen.

Beoordeling van de onderdelen van het beklag
De beklagonderdelen worden verder puntsgewijs beoordeeld op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen.
1. Dit verzoek betreft de volgende passage op blz. 45 en blz. 71:
“Er zijn in het verleden diverse gedragsdeskundige rapportages over betrokkene geschreven. Samenvattend wordt er in deze rapportages gesproken van een jonge man met ernstige persoonlijkheidspathologie, die zich kenmerkt door impulsiviteit,
autoriteitsproblematiek, een geringe frustratie tolerantie en een gebrekkige gewetensfunctie. Het recidive risico wordt als hoog ingeschat.”
Artikel 16 Wbp luidt, voor zover van belang: “De verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een
vakvereniging is verboden behoudens het bepaalde in deze paragraaf.”
Artikel 21, eerste lid, Wbp luidt, voor zover van belang: “Het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid te verwerken als bedoeld in artikel 16, is niet van toepassing indien de verwerking geschied door:
e. Onze Minister voor zover dat in verband met de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen noodzakelijk is voor de uitvoering van de hun wettelijk opgedragen taken”.
De beroepscommissie acht aannemelijk dat het hier medische informatie over klager betreft en derhalve persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 Wbp, die na bespreking in het MDO in een selectieadvies is opgenomen ten behoeve van een verzoek om
overplaatsing. Deze stukken behoren gelet op artikel 36 en 37 Pm in het penitentiair dossier te worden opgenomen en de verwerking van deze gegevens is noodzakelijk in verband met de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. De in artikel 21 Wpb
voorziene
uitzondering op het verbod van artikel 16 Wpb is derhalve van toepassing. Het beroep van klager is op dit onderdeel ongegrond.

2. Dit verzoek betreft de volgende passage op blz. 11 onder het kopje Samenvatting: “Betrokkene is aangemeld bij het GRIP in verband met een onderzoek in te stellen naar zaken die bij betrokkene tijdens een speciale celinspectie zijn aangetroffen.”
Het staat de directeur vrij om het GRIP te consulteren na een voorval in de inrichting, juist ook in verband met onduidelijkheid over de toedracht van feiten. Dit impliceert dat niet hoeft vast te staan of er wat op de cel van klager is gevonden en zo
ja wat. Dat is anders als op grond van die informatie sancties jegens klager worden genomen. De beroepscommissie acht het niet in strijd met de wet noch onredelijk of onbillijk dat een dergelijke melding aan het GRIP na een mogelijke vondst van zaken
in
klagers cel in het penitentiair dossier staat aangegeven. Dat het aantreffen van zaken bij klager tijdens een celinspectie feitelijk onjuist zou zijn is onvoldoende aannemelijk geworden. Het beroep van klager is op dit onderdeel ongegrond.

3. Dit verzoek betreft de volgende passage op blz. 9: “De laatste dag dat hij op de BGG verbleef werd bij hem een aangeslepen mes op cel gevonden.”
De beroepscommissie begrijpt dat er bij klager een aangeslepen mes is aangetroffen op het moment dat hij zijn bestek inleverde bij het personeel. Deze informatie is feitelijk niet onjuist. Het beroep van de directeur zal daarom op dit onderdeel gegrond
worden verklaard.

4. Dit verzoek betreft de volgende passage op blz. 67:
“De gedetineerde M. wordt in verband gebracht met een gevonden steekwapen, die het personeel in de natte ruimte heeft aangetroffen op afdeling H.” en de passage op blz. 68:
“Gezien de bedreigingen die betrokkene doormiddel van brief verkeer heeft geuit en het in verband brengen van een gevonden steekwapen op afdeling 1H en tevens zijn onvoorspelbare gedrag is het wenselijk om de gedetineerde M. voor als nog niet over te
laten plaatsen naar elders.”
De beroepscommissie is van oordeel dat de in het penitentiair dossier opgenomen opmerking dat klager in verband kan worden gebracht met een gevonden steekwapen niet feitelijk onjuist is. Van enige betrokkenheid van klager bij dit steekwapen is echter
niet gebleken. De beroepscommissie acht het dan ook aangewezen dat het penitentiair dossier wordt aangevuld zodat duidelijk is dat (nadien) niet is gebleken van enige betrokkenheid van klager bij het gevonden steekwapen.
Het beroep van de directeur zal op dit onderdeel gegrond worden verklaard met dien verstande dat de oorspronkelijke mededeling kan blijven staan maar dat er een opmerking aan wordt toegevoegd zoals hiervoor omschreven. De beroepscommissie wijst de
directeur hierbij op artikel 36, derde lid, Wbp zodat de aanvulling zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd. Indien sprake is van de onmogelijkheid genoemd in het vierde lid (de persoonsgegevens zijn vastgelegd op een gegevensdrager waarin geen
wijzigingen
kunnen worden aangebracht) dan dient de directeur klager hierover overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid te informeren.

5. Dit verzoek betreft de volgende passage op blz. 68:
“Het dienstdoende personeel zou tevens vreemde artikelen of berichten in zijn persoonlijke agenda hebben aangetroffen. Hiermee word verwezen naar een aantal kinderporno sites en hoe je kinderporno op internet kan opsporen. Ook zou betrokkene het
telefoonnummer onderhouden van een gedetineerde die zich i.v.m. met een grootschalige kinderpornozaak binnen de muren van de P.I. Vught bevindt. De agenda van betrokkene is onder de aandacht van het GRIP. Er zou via een gedetineerde uit P.I. de Schie
kenbaar zijn gemaakt, dat betrokkene een USB stick bezit, waarmee hij kinderporno kan bekijken. Deze stick zou naar zegge van de des betreffende gedetineerde door geslikt worden door de gedetineerde M. zo dat het personeel deze niet op kan sporen. De
USB stick zou betrokkene via een USB poort achter in zijn tv stoppen. Na inspectie van het gang personeel, bleek dat de gedetineerde M. wel zijn tv heeft beveiligd met een stukje tape, zo dat hem direct zou opvallen als het personeel aan zijn tv heeft
gezeten.”
De beroepscommissie is van oordeel dat voor deze vermelding in het penitentiair dossier geen onderbouwing is geleverd en dat op generlei wijze aannemelijk is geworden dat klager in verband kan worden gebracht met een agenda en een USB-stick met
kinderpornografisch materiaal noch dat hij een nummer zou ‘onderhouden’ van een medegedetineerde die vastzit ter zake van grootschalige kinderporno. Deze gegevens moeten derhalve als feitelijk onjuist worden aangemerkt. Het beroep van klager is op dit
onderdeel gegrond. De beroepscommissie is van oordeel dat klager met deze gegrond verklaring voldoende tegemoet wordt gekomen en acht daarom geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

6. Dit verzoek betreft de volgende passage op blz. 67 en 68:
“De gedetineerde M. heeft tijdens een briefwisseling met een neef aangegeven dat hij personeel zou beschadigen. Gezien het gedrag wat betrokkene heeft laten zien binnen de inrichting waar hij voorheen verbleven heeft, neemt het personeel de
bedreigingen
voor serieus aan. De gedetineerde M. heeft in de vorige inrichting een aantal personeelsleden beschadigd en heeft tevens voor 40.000 euro schade aangericht. Betrokkene heeft ook tijdens zijn briefwisseling aangegeven dat hij de oorlog wil gaan
verklaren
aan het personeel die hem dwars zitten. Hij geeft aan dat men hem met rust moet laten, anders gaan er doden vallen en zou hij flink de strijd aangaan. In de brief staat tevens vermeld dat hij een drietal personen op zijn verlanglijstje heeft staan. Dit
zijn de twee gedetineerde (ene P. te unit 6 en R.) en een collega van afdeling 1HI.” en wederom de passage op blz. 68:
“Gezien de bedreigingen die betrokkene doormiddel van brief verkeer heeft geuit en het in verband brengen van een gevonden steekwapen op afdeling 1H en tevens zijn onvoorspelbare gedrag is het wenselijk om de gedetineerde M. voor als nog niet over te
laten plaatsen naar elders.”
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep van de directeur zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager ten aanzien van onderdeel 1 en 2 ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep van klager ten aanzien van onderdeel 5 gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van onderdeel 6 ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep van de directeur ten aanzien van onderdeel 3 en 4 gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond met dien verstande dat bij onderdeel 4 een aanvulling in het
penitentiair dossier moet worden opgenomen.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, J.M.L. Pattijn MSM en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op 7 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven