Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1838/GA, 25 september 2013, beroep
Uitspraakdatum:25-09-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1838/GA

betreft: [klager] datum: 25 september 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van detentiecentrum Zeist,

gericht tegen een uitspraak van 5 juni 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij voornoemd detentiecentrum, gegeven op een klacht van de heer [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 augustus 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager en de plaatsvervangend vestigingsdirectrice [...].

Na afloop van de zitting is er schriftelijk aanvullende informatie verstrekt ten aanzien van de bijtwond die klagers celgenoot heeft opgelopen. Deze informatie is door de beroepscommissie verzonden aan klager.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het gebruik van ernstig geweld door klager jegens zijn celgenoot.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 70,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Reeds in beklag is vermeld dat er sprake was van een verse bijtwond bij de celgenoot van klager. Gedetineerden die in de afzonderingscel worden
geplaatst, worden gezien door de medische dienst. Zowel klager als zijn celgenoot zijn in dit geval gezien door de medische dienst van het detentiecentrum. Klager heeft toegegeven dat hij zijn celgenoot heeft geslagen met een glazen pot. Als klagers
verwondingen al zijn veroorzaakt bij het incident op 14 april 2013, dan staat het slaan met de glazen pot nog immer niet in verhouding tot de vermoedelijke toedracht van het ontstaan van de verwondingen van klager. Het is zeer aannemelijk dat klager
buitenproportioneel geweld heeft gebruikt. Er kan niet worden uitgesloten dat klagers celgenoot het handgemeen is begonnen, maar hier zijn geen aanwijzingen voor.
Uit de na zitting overgelegde informatie blijkt dat in het medische dossier van klagers celgenoot is vastgelegd dat hij op 14 april 2013 is gebeten door een medegedetineerde. Het prik- bijt- en spuugprotocol is opgestart en de celgenoot is de daarop
volgende vier dagen gecontroleerd door de medische dienst vanwege deze bijtwond.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Hij heeft zijn celgenoot uit zelfverdediging geslagen met de glazen pot. Hij werd door zijn celgenoot belaagd en probeerde van hem los te komen. Klager
is
door zijn celgenoot hard op zijn kaak geslagen en heeft daar lange tijd hinder van ondervonden, zo heeft hij enige tijd vloeibaar moeten eten. Ook is klager in zijn arm geprikt met een vork door zijn celgenoot. Klager ontkent zijn celgenoot te hebben
gebeten.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat er een handgemeen heeft plaatsgehad tussen klager en zijn celgenoot. Echter, onvoldoende duidelijk is wat de aanleiding voor dit handgemeen was en wie de aanstichter hiervan is geweest. Klager heeft ter zitting
verklaard dat hij eerder gedetineerd heeft gezeten met deze medegedetineerde en dat hij bij de bewaarders had aangegeven dat zij niet samen op een cel geplaatst konden worden omdat dit problemen op zou leveren. Door de inrichtingsmedewerkers was hier
geen actie op ondernomen. Voorts heeft klager verklaard dat zijn celgenoot hem als eerste heeft geslagen en vastgepakt omdat klager weigerde spullen van zijn celgenoot te wassen. Zijn celgenoot heeft klager gestoken met een vork en door de klappen die
hij heeft gekregen heeft klager enige tijd geen vast voedsel kunnen eten. Klager heeft zijn celgenoot met het glas geslagen om zichzelf te bevrijden en uit de cel te kunnen komen. Toen klager weg wilde rennen uit de gezamenlijke cel heeft zijn
celgenoot
hem opnieuw vastgepakt en onder zijn arm geklemd. Op dat moment kwam een bewaarder langs lopen en die heeft klager en zijn celgenoot uit elkaar gehaald. Deze verklaringen, die niet op voorhand onaannemelijk te achten zijn, heeft de directeur ter
zitting
niet weersproken. Gelet hierop valt niet uit te sluiten dat klager heeft gehandeld uit zelfverdediging. Het beroep van de directeur zal in zoverre ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd.

Het slagen van het beroep op zelfverdediging neemt evenwel niet weg dat klager ook een aanzienlijk aandeel heeft gehad in het handgemeen. Gelet hierop acht de beroepscommissie halvering van de tegemoetkoming aangewezen. Het beroep van de directeur zal
in zoverre gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal op dit onderdeel worden vernietigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover het gericht is tegen de beslissing tot gegrondverklaring en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de hoogte van de tegemoetkoming gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en kent aan klager een tegemoetkoming van € 35,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Nauta, secretaris, op 25 september 2013

secretaris voorzitter

Naar boven