Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2217/GA en 13/2264/GA, 30 september 2013, beroep
Uitspraakdatum:30-09-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2217/GA en 13/2264/GA

betreft: [klager] datum: 30 september 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

de directeur van de locatie [...]

en van

[...], verder te noemen klager – ingediend door zijn raadsvrouw mr. R. Croes-Hoogendoorn –

gericht tegen een uitspraak van 24 juni 2013 van de beklagcommissie bij de locatie [...]

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van 3 september 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad, zijn klager, bijgestaan door mr. J. Groenhuijsen, kantoorgenoot van klagers raadsvrouw mr. R. Croes-Hoogendoorn, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van
de locatie [...], [...], bijgestaan door mr. R.W. Veldhuis, landsadvocaat, gehoord door de voorzitter van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur van 3 mei 2013 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 50,=.

2. De standpunten van klager en de directeur
a. Standpunt directeur ten aanzien van zijn beroep
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Maatschappelijke onrust
Ten onrechte heeft de beklagcommissie geoordeeld dat de directeur bij de afwijzing van de verlofaanvraag de belangen onzorgvuldig heeft afgewogen. De directeur heeft zijn beslissing gebaseerd op de negatieve adviezen van de advocaat-generaal en de
regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland en deze bij zijn belangenafweging zwaar mogen laten wegen. Anders dan de beklagcommissie, is de directeur van mening dat deze adviezen voldoende concreet en onderbouwd zijn om de weigering van de verlofaanvraag te
kunnen dragen. Anticiperend op de verlofaanvraag heeft het Openbaar Ministerie opdracht gegeven een analyse te maken van de risico’s bij een eventueel verlof van klager. Namens de directeur is in beroep een aanvullende toelichting van de
advocaat-generaal (gedateerd 19 augustus 2013) overgelegd, waarin de risicoanalyse wordt beschreven. Hieruit hebben de advocaat-generaal en de politie (terecht) afgeleid dat in geval van verlofverlening aan klager maatschappelijke onrust zal ontstaan.
De impact van het door klager gepleegde strafbare feit op de Nederlandse samenleving is namelijk nog steeds groot. Het tijdsverloop sinds de pleegdatum heeft er niet toe geleid dat de maatschappelijke onrust rondom klager en het door hem gepleegde
delict is afgenomen. Het feit dat klager geen afstand heeft genomen van het door hem gepleegde strafbare feit is daarbij mede van belang. Maatschappelijke onrust zal worden veroorzaakt door de grote media-aandacht die zal ontstaan bij verlofverlening
aan klager. Het recente verleden heeft uitgewezen dat, wanneer berichten rondgaan die verband houden met het verlof of de invrijheidstelling van klager, dit onmiddellijk wordt opgepikt door de media en op internetfora, waarbij (ernstige) bedreigingen
zijn geuit richting klager. Op diverse internetfora werd de vraag gesteld hoe lang klager in leven zal blijven buiten de penitentiaire inrichting. Niet valt uit te sluiten dat door dergelijke berichtgeving een eenling of een groepering wordt aangezet
tot het plegen van geweld jegens klager. Als gevolg van de grote media-aandacht zullen journalisten en anderen zich naar het – bij de media bekende en eenvoudig te achterhalen – verlofadres van klager begeven. Ook is van belang dat klager landelijke
bekendheid geniet, waardoor de kans op herkenning van klager tijdens het verlof groot is. In geval van herkenning zullen hierover op internet en in de media mededelingen worden gedaan. Uit de risicoanalyse blijkt dat er in de afgelopen jaren
daadwerkelijk journalisten, naar aanleiding van berichten over klager in de media, zijn afgereisd naar klagers woonplaats en dat zij contact hebben gezocht met de partner van klager. Ook is de partner van klager, naar aanleiding van een gerucht over
verlof, per e-mail bedreigd met geweld jegens haar en klager. Volgens het Openbaar Ministerie en de politie is het risico reëel dat ten gevolge van de maatschappelijke onrust die bij verlofverlening zal ontstaan, ook gevaar ontstaat voor klager zelf
en/of zijn familieleden en dat de openbare orde rondom het verlofadres zal worden verstoord, doordat aanhangers van Pim Fortuyn zich naar het verlofadres zullen begeven. Een eventuele confrontatie met hen of anderszins betrokkenen brengt eveneens een
risico op verstoring van de openbare orde met zich mee. Gelet op het vorenstaande heeft de beklagcommissie ten onrechte geoordeeld dat de afwijzing van de verlofaanvraag met name is ingegeven door de in beperkte kring veronderstelde algemene bekendheid
met het voorgenomen verlofadres.
De directeur heeft in redelijkheid op de adviezen van de advocaat-generaal en de politie mogen afgaan.
Reclasseringsrapport
Daarbij komt dat over klager geen reclasseringsrapport is opgemaakt omdat klager heeft geweigerd mee te werken aan het programma terugdringen recidive (hierna: TR). De directeur kan aldus niet worden verweten dat een reclasseringsrapport niet in de
beoordeling is betrokken.
Contra-indicaties
Bij de beoordeling van de verlofaanvraag van klager heeft de directeur zich rekenschap gegeven van de belangen van klager bij de voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij. Tegelijkertijd geldt dat er in klagers geval sprake is van belangrijke
contra-indicaties voor verlofverlening, namelijk: het gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten, het risico voor een ongestoord verlof als gevolg van ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer van de te
bezoeken persoon, het risico van ongewenste confrontaties met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerde gepleegde misdrijf, het gevaar voor de gedetineerde en het risico van maatschappelijke onrust (artikel 4, onder b, f,
g, h en i van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting; hierna: de Regeling)). Deze afwijzingsgronden staan verlofverlening in de weg. De beklagcommissie heeft ten onrechte niet alle aan de afwijzing ten grondslag gelegde gronden in haar
beoordeling betrokken. Contra-indicaties voor verlofverlening, als bedoeld in artikel 4 van de Regeling, hoeven niet voort te vloeien uit omstandigheden die binnen de directe invloedssfeer van de gedetineerde liggen. Externe factoren, zoals in klagers
situatie, kunnen ook aan verlofverlening in de weg staan. Uit vaste rechtspraak van de beroepscommissie blijkt dat externe factoren aanleiding kunnen geven het verlof wegens het risico voor maatschappelijke onrust te weigeren. Dat het gedrag van klager
gedurende detentie geen aanleiding geeft voor weigering van verlofverlening doet hieraan niet af.
Ander verlofadres/toetsingsmoment
Bij een beoordeling van een verlofaanvraag is de aanvraag leidend. Daarover adviseren het Openbaar Ministerie en de politie. Ten onrechte heeft de beklagcommissie meegewogen dat klager ter beklagzitting heeft aangegeven dat hij bereid is zijn verlof
door te brengen op een voor de buitenwacht minder voor de hand liggend adres. Bovendien heeft de beklagcommissie daarmee miskend dat zij moet toetsen of de directeur in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Dit vergt een ex tunc-toets,
waarbij omstandigheden van na de bestreden beslissing in beginsel geen rol kunnen spelen.
Vervolgaanvragen
Desgevraagd antwoordt de directeur dat ook klagers tweede verlofaanvraag is afgewezen en dat een derde verlofaanvraag van klager in behandeling is. Desgevraagd antwoordt de directeur dat klagers verlofaanvragen per keer worden beoordeeld aan de hand
van
de dan bekende feiten en omstandigheden.

Conclusie directeur
De directeur heeft gelet op het vorenstaande in redelijkheid kunnen oordelen dat de inhoud van de adviezen van de advocaat-generaal en de politie van dien aard is dat daaraan doorslaggevende betekenis moet worden toegekend. Dit geldt te meer nu de
datum
van voorwaardelijke invrijheidstelling van klager nog relatief ver weg (mei 2014) ligt. Dit gegeven heeft de beklagcommissie in haar uitspraak miskend. Zeker in dit stadium van de detentie dienen de maatschappelijke belangen bij een ongestoorde
tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde gevangenisstraf te prevaleren boven het belang van klager bij verlof.

b. Standpunt directer ten aanzien van beroep klager
Ten aanzien van het beroep van klager is door en namens de directeur het volgende aangevoerd. Het beroep van klager is gericht tegen de toepassing door de beklagcommissie van artikel 68, zevende lid, van de Pbw. De beklagcommissie heeft terecht
geoordeeld dat de rechtsgevolgen van de afwijzing van de verlofaanvraag niet meer ongedaan zijn te maken en, om die reden, toepassing gegeven aan artikel, 68, zevende lid, van de Pbw. Voor de beoordeling van een verlofaanvraag is immers de aanvraag
leidend. Ten tijde van de beslissing van de beklagcommissie was de door klager aangevraagde verlofdatum (7 tot 9 mei 2013) reeds verstreken. Een verlof kon daarmee hoe dan ook niet worden verleend op grond van de in de aanvraag verstrekte gegevens.

c. Standpunt klager ten aanzien van beroep directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Adviezen OM en politie
Bij een beoordeling van een verzoek om algemeen verlof moet een afweging worden gemaakt tussen het individuele belang van de aanvrager en de algemene belangen. Het individuele belang dient steeds zwaarder te wegen naarmate de einddatum dichterbij komt.
Klager is veroordeeld tot achttien jaar gevangenisstraf. Inmiddels duurt zijn detentie nog slechts acht maanden. Zijn v.i.-datum ligt in mei 2014. Klagers belang bij verlof wordt, nu zijn invrijheidstelling nadert, steeds groter. Uit de rechtspraak van
de beroepscommissie volgt dat in geval van een zeer lange detentie, zoals in klagers geval, het van groot belang is dat de re-integratie in de maatschappij op een geleidelijke manier wordt vormgegeven.
De beslissing van de directeur is enkel gebaseerd op de adviezen van buitenstaanders, het Openbaar Ministerie en de politie. De directeur kan zijn beslissing niet enkel hierop baseren. De beroepscommissie heeft in eerdere uitspraken overwogen dat het
gedrag van een gedetineerde tijdens detentie leidend moet zijn bij de beoordeling van een verlofaanvraag. Klagers gedrag in de inrichting biedt geen aanknopingspunten voor de in de bestreden beslissing van de directeur vermelde weigeringsgronden. Een
afweging op inrichtingsniveau, die voor klager positief zou zijn uitgevallen, is door de directeur niet gemaakt.
Onderzoek maatschappelijke onrust
Risico op maatschappelijke onrust is de basis voor alle gebruikte afwijzingsgronden. Om die reden mag worden verwacht dat het bestaan van maatschappelijke onrust door het Openbaar Ministerie, de politie en/of de directeur voldoende is onderzocht.
Echter, van een gedegen onderzoek is geenszins sprake.
Wat opvalt in het beroepschrift is dat deze informatie voornamelijk is ontleend aan een toelichting van de advocaat-generaal van 19 augustus 2013. Hieruit kan worden afgeleid dat ook de directeur van mening was dat de oorspronkelijke adviezen
onvoldoende onderbouwd waren. Het overgrote deel van de in het beroepschrift opgesomde feiten en omstandigheden is niet tot de oorspronkelijke adviezen te herleiden. Deze zijn, zoals door de beklagcommissie terecht is overwogen, onvoldoende feitelijk
onderbouwd.
Nader advies advocaat-generaal
Ook uit de nadere toelichting van 19 augustus 2013 wordt niet duidelijk – terwijl dit de crux is – uit welke feiten en omstandigheden het Openbaar Ministerie en de politie menen te kunnen afleiden dat berichtgeving op social media direct tot gevolg
heeft dat mensen zich naar het verlofadres van klager begeven. Dat dit zal gebeuren, is een niet onderbouwde aanname. Wat wel vast staat is dat eerder, nadat er een mediapiek was ontstaan als gevolg van berichtgeving omtrent klager, zich niemand bij
het
huisadres van klagers partner heeft gemeld. En mocht dit wel het geval zijn geweest dan is het onduidelijk of en, zo ja, hoeveel media-aandacht een verlof van klager zal genereren en of deze media-aandacht zal leiden tot maatschappelijke onrust. Het is
derhalve een ongefundeerde veronderstelling dat bij verlofverlening de openbare orde rondom het verlofadres zal worden verstoord, omdat aanhangers van Pim Fortuyn zich naar dit adres zullen begeven. Conclusies van een dergelijke strekking zijn louter
speculatief. Overigens staat in de aanvullende toelichting van de advocaat-generaal dat er gevaar dreigt voor klager zelf, maar dat er geen heel concrete dreigingen jegens hem zijn geuit. De adviezen die het Openbaar Ministerie en de politie hebben
afgegeven zijn, zoals terecht door de beklagcommissie is overwogen, te eenzijdig toegesneden op afwijzing.
Weerlegging nieuwe informatie
In het nadere advies wordt een aantal punten (bijvoorbeeld doodsbedreigingen vanuit rechts-extremistische hoek) genoemd, die op geen enkele wijze met nadere stukken worden onderbouwd. Bovendien bevat de toelichting van de advocaat-generaal
verschillende
feitelijke onjuistheden. Het televisieprogramma van 15 maart 2012 was, anders dan in de toelichting staat, niet aan klager gewijd. Klager kwam slechts in één aflevering voor.
Voorts heeft klager wel spijt betuigd, hetgeen uitgebreid in de media aan bod is gekomen, onder andere in Trouw (5 juli 2003). Daarnaast staat in de toelichting van de advocaat-generaal dat klager een onwrikbare houding inneemt, terwijl in het
psychologische rapport van het PPC Scheveningen staat dat klager in discussies ‘nooit de vorm van onwrikbare standpunten aanneemt’. Ook wordt de indruk gewekt dat regelmatig journalisten aan de deur van klagers partner staan, maar uit navraag is
gebleken dat er in het verleden slechts een tweetal journalisten aan de deur is geweest.
Voorts is van belang dat klager al jaren niet meer op de lijst van gedetineerden met een vlucht- of maatschappelijk risico staat en dat klager op 21 februari 2007, zonder dat maatschappelijke onrust is ontstaan, op incidenteel verlof is geweest. Het is
onjuist dat klager niet heeft willen deelnemen aan TR. Hij kon zich slechts niet verenigen met een passage uit de standaard TR-verklaring. Omdat hij die standaard verklaring niet heeft willen tekenen, is TR nooit van de grond gekomen.
De afwijzingsgronden als genoemd in artikel 4, onder b, f, g, h en i van de Regeling zijn in de adviezen van de advocaat-generaal en de politie naar voren gekomen en deze adviezen zijn doorslaggevend geweest om tot een weigering te komen. Nu de
beklagcommissie terecht heeft geoordeeld dat de adviezen onvoldoende zijn onderbouwd, raakt dit alle genoemde afwijzingsgronden.
Ander verlofadres
De directeur heeft aangevoerd dat de beklagcommissie niet in haar beoordeling had mogen betrekken dat klager ter zitting heeft aangevoerd bereid te zijn verlof op een ander verlofadres door te brengen. Het beklag is evenwel niet gegrond verklaard,
omdat
klager op de beklagzitting heeft gezegd dat hij ook bereid is zijn verlof op een ander verlofadres door te brengen, maar omdat de adviezen onvoldoende onderbouwd zijn. Als klager niet bereid was geweest zijn verlof op een ander adres door te brengen,
dan was het beklag nog steeds gegrond geweest. Bovendien is deze stelling van de directeur enigszins merkwaardig nu namens de directeur in beroep een extra toelichting van de advocaat-generaal is overgelegd. Deze extra toelichting van 19 augustus 2013
heeft de directeur niet bij zijn beslissing van 3 mei 2013 mee kunnen wegen.
V.i.-datum
Klager zal op enig moment in vrijheid worden gesteld. Er is geen reden om aan te nemen dat de gevreesde maatschappelijke onrust in mei 2014 (klagers v.i.-datum) in mindere mate aanwezig zal zijn. Het niet verlenen van verlof leidt tot een uitstel van
maatschappelijke onrust. Juist om deze reden is het beter om klager en de maatschappij geleidelijk aan elkaar te laten wennen.

d. Standpunt klager ten aanzien van zijn beroep
Ten aanzien van het beroep dat door klager is ingesteld, is het volgende aangevoerd.
De beklagcommissie heeft geoordeeld dat de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt en heeft om die reden het beklag gegrond verklaard. Dit is een beslissing ex artikel 68, tweede lid, onder b, van de Pbw.
Ingevolge
dit artikellid brengt een gegrond verklaring van het beklag een gehele of gedeeltelijke vernietiging van de initiële beslissing mee. In de gegrond verklaring door de beklagcommissie kan een volledige vernietiging van het initiële besluit worden
gelezen.
Op grond van artikel 68, zesde lid, van de Pbw dienen de rechtsgevolgen van een vernietigde beslissing, voor zover dit mogelijk is, door de directeur ongedaan te worden gemaakt. Pas als dit niet meer mogelijk is, komt de compensatie van het zevende lid
van artikel 68, Pbw aan bod. De beklagcommissie lijkt een stap te hebben overgeslagen. Er is nog voldoende ruimte om het afgewezen eerste verlof, op een nieuwe datum, toe te wijzen. Om die reden had de beklagcommissie de directeur moeten opdragen een
nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Mocht de beroepscommissie van oordeel zijn dat de gevolgen van de vernietigde beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, dan verzoekt klager de beroepscommissie hem een extra verlof toe
te kennen. Overigens heeft klager te kennen gegeven dat hij zich kan verenigen met de toekenning van een korter (dan 60 uur) verlof.

3. De beoordeling
a. Beroep directeur
Ten aanzien van het door de directeur ingestelde beroep overweegt de beroepscommissie het volgende.
De directeur heeft zijn beslissing gebaseerd op de negatieve adviezen van de advocaat-generaal en de politie, waaruit voortvloeit dat verlofverlening aan klager, gelet op de aard van het door klager gepleegde strafbare feit, zal leiden tot veel
media-aandacht. Als gevolg van deze media-aandacht leidt verlofverlening aan klager volgens de directeur tot het gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten, het risico voor een ongestoord verlof als gevolg
van ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer van de te bezoeken persoon, het risico van ongewenste confrontaties met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerde gepleegde misdrijf, gevaar voor de gedetineerde en het
risico van maatschappelijke onrust. Derhalve heeft de directeur de verlofaanvraag van klager afgewezen.

Met de beklagcommissie stelt de beroepscommissie voorop dat de directeur bij de beoordeling van klagers verzoek om algemeen verlof een belangenafweging dient te maken tussen enerzijds het belang van klager bij een optimale en tijdige voorbereiding op
zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemene belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde vrijheidsstraf. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat de directeur te kennen heeft
gegeven dat klagers gedrag in detentie geen reden vormde voor de afwijzing.
Inmiddels is ruim een half jaar verstreken sinds klager (op 20 februari 2013) zijn verzoek om algemeen verlof heeft ingediend. Klager heeft op dit moment ruim elf jaar gezeten en zijn v.i.-datum, die ligt in mei 2014, nadert. Gegeven dit tijdsverloop
zal het belang van klager om door middel van verlof zijn terugkeer in de samenleving voor te bereiden steeds zwaarder gaan wegen ten opzichte van de maatschappelijke onrust die verlofverlening met zich kan meebrengen. Ook de beroepscommissie onderkent
dat verlofverlening tot dergelijke onrust kan leiden en ook risico’s voor klager en zijn omgeving met zich mee kan brengen. Het is evenwel niet goed te voorspellen in welke mate verlofverlening aan klager deze media-aandacht kan genereren en wat
hiervan
de gevolgen kunnen zijn. De door de advocaat-generaal in zijn nadere advies aangedragen feiten en omstandigheden worden door klager gemotiveerd betwist. De beroepscommissie acht het evenwel aannemelijk dat deze maatschappelijke onrust ook kan ontstaan
bij de voorwaardelijke invrijheidstelling van klager. Van het Openbaar Ministerie en de politie mag worden verwacht dat deze niet volstaan met een zorgvuldige analyse van dergelijke risico’s, maar ook een strategie ontwikkelen om deze beheersbaar te
maken.
Nu klager reeds een lange detentie achter de rug heeft en in aanmerking nemende de aard van het door klager gepleegde strafbare feit, dat destijds veel aandacht in de media heeft gekregen, acht de beroepscommissie het van doorslaggevend belang, dat
klagers re-integratie in de maatschappij op een verantwoorde en geleidelijke manier wordt vormgegeven. De beroepscommissie is van oordeel dat van de directeur en bij uitstek van de Staatsecretaris kan worden verlangd dat zij hiervoor zorg dragen. Een
gedoseerd vrijhedenbeleid, waarbij verlofmogelijkheden geleidelijk worden uitgebreid naarmate de einddatum nadert, is het middel bij uitstek om klager te laten voorbereiden op zijn terugkeer in de samenleving en om – zoals ook de beklagcommissie heeft
overwogen – de samenleving te laten wennen aan de terugkeer van klager. Bovendien kan als gevolg van deze aanpak door de verschillende (overheids)instanties, die verantwoordelijk zijn voor en betrokken zijn bij de begeleiding van en (na)zorg voor
klager
na detentie, op adequate wijze worden geanticipeerd op klagers naderende voorlopige invrijheidsstelling.
De beroepscommissie wijst hierbij op de, ook door klager genoemde, mogelijkheid om verlof te verlenen voor een kortere duur dan 60 uur (artikel 15 van de Regeling) en de mogelijkheid om aan verlofverlening voorwaarden te verbinden (artikel 5 van de
Regeling). Voorts is van belang dat klager zich bereid heeft verklaard het verlof door te brengen op een voor de buitenwacht minder voor de hand liggend verlofadres.

In het licht van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat het belang om aan klager verlof te verlenen in dit stadium van de detentie dient te prevaleren boven de mogelijke maatschappelijke onrust en de risico’s die verlofverlening aan
klager met zich mee kan brengen. De beroepscommissie is derhalve met de beklagcommissie van oordeel dat de bestreden beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. Het beroep van de directeur zal dan ook ongegrond
worden
verklaard.

b. Beroep klager
Ten aanzien van het door klager ingestelde beroep overweegt de beroepscommissie het volgende.
Klager heeft beroep ingesteld omdat de beklagcommissie heeft nagelaten de bestreden beslissing van de directeur te vernietigen en omdat de beklagcommissie een tegemoetkoming heeft toegekend in plaats van de directeur op te dragen een nieuwe beslissing
te nemen. De beroepscommissie merkt overigens op dat, nu zowel de directeur als klager beroep heeft ingesteld, zij het geschil in beroep opnieuw ten gronde en in volle omvang heeft beoordeeld.

Vernietiging beslissing nagelaten
Ten aanzien van het nalaten van de beklagcommissie om de bestreden beslissing van de directeur te vernietigen, overweegt de beroepscommissie als volgt. Nu de beklagcommissie heeft geoordeeld dat de beslissing van de directeur onredelijk en onbillijk is
en om die reden het beklag gegrond heeft verklaard, is de beroepscommissie, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 68, tweede lid, onder b, van de Pbw, van oordeel dat de beklagcommissie ten onrechte – de beroepscommissie neemt aan abusievelijk – heeft
nagelaten de bestreden beslissing van de directeur te vernietigen. Gelet hierop zal de beroepscommissie het eerste onderdeel van klagers beroep gegrond verklaren. De beroepscommissie zal, gebruikmakend van haar bevoegdheid van artikel 71, derde lid,
van
de Pbw, de bestreden beslissing van de directeur alsnog vernietigen.

Tegemoetkoming in plaats van opdracht nieuwe beslissing
Ten aanzien van de beslissing van de beklagcommissie om klager een tegemoetkoming toe te kennen in plaats van de directeur op te dragen een nieuwe beslissing te nemen overweegt de beroepscommissie als volgt. Indien een beroep (en beklag) betreffende de
afwijzing van een verzoek om algemeen verlof gegrond wordt verklaard en de onderliggende afwijzende beslissing wordt vernietigd, ligt het in de rede om, mits klager nog in aanmerking kan komen voor algemeen verlof, de directeur dan wel de
Staatssecretaris op te dragen een nieuwe beslissing te nemen, zodat de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing ongedaan kunnen worden gemaakt (artikel 68, zesde lid, van de Pbw). Pas indien een gedetineerde niet meer in aanmerking kan komen voor
algemeen verlof, bijvoorbeeld omdat hij in vrijheid is gesteld, gaat de beroepscommissie over tot toekenning van een financiële tegemoetkoming (artikel 68, zevende lid, van de Pbw). Klager komt thans nog in aanmerking voor algemeen verlof. Gelet op het
vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep van klager ook op dit onderdeel gegrond verklaren.

Nieuwe beslissing
Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen. De beroepscommissie oordeelt dat er opnieuw over klagers eerste aanvraag om algemeen verlof zal moeten worden beslist. Artikel 17 van de Regeling, waarin
de bevoegdheid om te beslissen over verzoeken om algemeen verlof is geregeld, richt zich tot de directeur en de Staatssecretaris. Uit dit artikel van de Regeling volgt dat de directeur alleen over een eerste verzoek om algemeen verlof mag beslissen,
indien zowel hij als het Openbaar Ministerie van mening is dat verlof niet mag worden verleend. Nu de beroepscommissie van oordeel is dat er op dit moment geen redenen bestaan om verlofverlening aan klager te weigeren, zal zij de Staatssecretaris – en
niet de directeur van de locatie [...] – opdragen een nieuwe beslissing te nemen over klagers eerste aanvraag om algemeen verlof. Die nieuwe beslissing zal dienen te worden genomen met inachtneming van deze uitspraak van de beroepscommissie, binnen een
termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Nu er een nieuwe beslissing zal worden genomen ziet de beroepscommissie geen aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur, gericht tegen de gegrond verklaring van het beklag door de beklagcommissie, ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager, gericht tegen het nalaten van de beklagcommissie om de bestreden beslissing van de directeur te vernietigen en tegen de beslissing van de beklagcommissie om klager een tegemoetkoming toe te kennen in
plaats van de directeur op te dragen een nieuwe beslissing te nemen, gegrond.
Gelet op het voorgaande vernietigt zij de uitspraak van de beklagcommissie. De beroepscommissie vernietigt de bestreden beslissing van de directeur en draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak,
binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 30 september 2013

secretaris voorzitter

Naar boven