nummer: 13/2059/GA
betreft: [klager] datum: 9 september 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 12 juni 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Torentijd te Middelburg,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voornoemde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. S.T. van Berge Henegouwen, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering om klager zijn televisie en radio te laten invoeren.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. In een soortgelijke zaak, 12/1486/GA, heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de uitsterfconstructie wel van toepassing is op een
gedetineerde
die een televisie vanuit een eerdere inrichting had meegenomen naar een opvolgende inrichting. Ook in zaak 10/1268/GA heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de negatieve beslissing om een televisie en radio in te mogen voeren na een overplaatsing,
onredelijk en onbillijk is. De apparatuur van klager is verzegeld en nooit uitgevoerd geweest. Het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden door klager als ‘nieuwkomer’ te kwalificeren terwijl hij al sinds 2008 gedetineerd is. Klager wordt op deze wijze
anders behandeld dan gedetineerden die even lang of zelfs korter zijn gedetineerd dan klager maar al langere tijd verblijven in de inrichting in Middelburg. Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens
wordt geschonden, klager krijgt namelijk geen ongestoord genot van zijn eigendom. De weigeringsgronden van artikel 45 van de Pbw, zijn onvoldoende om klagers apparatuur te weigeren. Door de weigering klager toe te staan zijn eigen televisie en radio op
zijn cel te hebben heeft klager huurkosten moeten maken. Klager wenst een tegemoetkoming voor de gemaakte kosten.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie voegt daaraan toe dat de zaken waarnaar klager verwijst, niet gelijk zijn aan die van
klager. In de eerste zaak waren de argumenten die de directeur gebruikte om een televisie te weigeren, niet redengevend. In de tweede zaak betrof het een gedetineerde die apparatuur had die in eerste instantie was goedgekeurd door de inrichting in
Krimpen aan den IJssel en waarbij de apparatuur bij terugkeer in dezelfde inrichting, na twee andere overplaatsingen, werd geweigerd.
Ten aanzien van de stelling in beroep van klager dat artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden wordt geschonden, overweegt de beroepscommissie dat genoemd artikel
in casu niet van toepassing is. Klager is immers niet beroofd van zijn eigendom, maar hem wordt tijdelijk het gebruik van zijn eigendom ontzegd.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Nauta, secretaris, op 9 september 2013
secretaris voorzitter