Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0351/GA, 8 juli 2013, beroep
Uitspraakdatum:08-07-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/351/GA

betreft: [klager] datum: 8 juli 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 januari 2013 van de beklagcommissie bij het PPC locatie Maastricht

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 april 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. S.T. van Berge Henegouwen, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormeld PPC.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om toegang te mogen verkrijgen tot het internet.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De raadsman heeft het woord gevoerd overeenkomstig de door hem ter zitting overgelegde pleitnota. Daarin is, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Het internet is een buitengewoon effectief middel om contact te houden met de
buitenwereld. Het recht op dat contact is vastgelegd in nationale wetgeving en Europese aanbevelingen. Internet is doordrongen in de huidige maatschappij. Weigering om een internettoegang te faciliteren is in strijd met (onder andere) het beginsel van
minimale beperkingen. Het equivalentiebeginsel wordt daarbij door de Raad onderschreven. De vrijheidsbeneming kan in zich zelf geen reden zijn dat de techniek om gedetineerden toegang te geven tot het internet niet beschikbaar is. Er dreigt een
digitale
kloof te ontstaan tussen gedetineerden en niet-gedetineerden. Ook gelet op het belang van resocialisatie is toegang tot het internet geboden. Klager is nog niet afgestraft. Door gebruikmaking van het internet kan hij actualiteiten bijhouden die van
belang kunnen zijn voor zijn verdediging en de voorbereiding daarvan.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Binnen het gevangeniswezen wordt in een aantal inrichtingen als pilot met internettoegang voor gedetineerden gewerkt. In dat project is nog geen PPC opgenomen. Een en ander gebeurt in het kader van de terugkeeractiviteiten. Gedetineerden kunnen in het
kader van die pilot binnen een afgeschermde omgeving contact opnemen met bepaalde instanties. De directeur mag hierover geen eigen beslissing nemen. Hij moet het verloop van de pilots afwachten. Het is in de inrichting voor gedetineerden niet
toegestaan
een computer op cel te hebben. Gedetineerden krijgen wel de mogelijkheid om hun dossier elektronisch in te zien. Ook bij het onderwijs kan geen gebruik gemaakt worden van internet, de daarbij gebruikte computers hebben geen internetverbinding. De
directeur erkent dat internetgebruik in de toekomst voordelen kan brengen.

3. De beoordeling
Door en namens klager is aangevoerd dat en waarom klager een belang heeft bij toegang tot het internet tijdens detentie. Gelet daarop kon klager, nu zijn klacht voldoende geïndividualiseerd is en ziet op een hem betreffende weigering van de directeur
worden ontvangen in zijn beklag.

De beroepscommissie heeft eerder in bepaalde gevallen geoordeeld dat een gedetineerde gebruik moet kunnen maken van een standalone-computer ter voorbereiding van de tegen hem lopende strafzaak of ten behoeve van door die gedetineerde te volgen
onderwijs. Bij die beslissingen was de mogelijkheid van toegang tot het internet niet aan de orde.
In de huidige tijd is er sprake van een groeiende behoefte bij gedetineerden om van een maatschappelijk relevant communicatiemiddel als het internet gebruik te kunnen maken. Steeds meer (noodzakelijke) handelingen kunnen of moeten via internet hun
beslag krijgen.
In beginsel zou het daarom een goede zaak zijn als gedetineerden, met name uit een oogpunt van resocialisatie op enigerlei wijze toegang kunnen hebben tot het internet. Dit standpunt wordt ook onderschreven door de Staatssecretaris in zijn brief aan de
Tweede Kamer van 19 juni 2013 (TK 2012-2013, 24587 nr. 535). Alvorens die internettoegang binnen detentie mogelijk is, is het noodzakelijk om daarmee te experimenteren en, ingeval van een geslaagd experiment, om een voor alle gedetineerden geldende
regeling op te stellen, zoals ook eerder met andere communicatiemiddelen als televisie en telefoon binnen de inrichtingen is gedaan. Met het oog op het voorgaande worden binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) in de vorm van een pilot de
mogelijkheden onderzocht om gedetineerden een (gecontroleerde) toegang tot internet aan te bieden. Daartoe wordt in een aantal inrichtingen, waartoe overigens het PPC locatie Maastricht niet behoort, gedetineerden een internettoegang aangeboden. Bij
de
huidige stand van zaken binnen het PPC locatie Maastricht zijn er geen mogelijkheden om klager toegang te bieden tot het internet. In deze fase van de verkenning van de mogelijkheden voor toegang tot internet in detentie is er nog geen sprake van een
recht van gedetineerden hierop, zoals is betoogd door de raadsman. Hoewel er op zich bijzondere omstandigheden kunnen zijn die een gecontroleerde toegang tot het internet wenselijk maken, is de noodzaak daarvoor in dit geval onvoldoende aannemelijk
geworden. De directeur kon daarom in redelijkheid tot zijn beslissing komen.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – voor zover een en ander is komen vast
te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 juli 2013

secretaris voorzitter

Naar boven