nummer: 13/2727/GV
betreft: [klager] datum: 13 september 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.P.J. Beerens, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 6 augustus 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. I.P.J. Beerens, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager wil graag de jaarherdenking van zijn overleden moeder bijwonen. Deze herdenking vindt plaats op 20 september 2013 in Iran en is een essentieel element van de rouwverwerking voor klager en zijn
familie. Klager heeft de uitvaart van zijn moeder niet kunnen bijwonen omdat zijn moeder, evenals klagers zus en vader, gedurende zijn detentieperiode is overleden. De herdenkingsdienst is bedoeld voor de familie en kennissen van de overledene om hun
dankbaarheid te tonen aan hen die hebben meegeleefd met de familie en kennissen. Wanneer klager niet naar deze dienst toe kan gaan moet hij iedereen apart gaan bezoeken. Met deze dienst heeft klager de eenmalige kans om met zijn complete familie zijn
moeder te herdenken. De afwijzing van het verzoek omdat de noodzaak om naar het buitenland af te reizen niet van levensbedreigende aard is, is niet conform het bepaalde in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (verder: de Regeling), nu ook
rouwbezoek aanleiding tot inwilliging van het verzoek kan zijn. De detentieperiode van klager is bijna verstreken en er hebben zich geen incidenten voorgedaan gedurende de detentie van klager.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De noodzaak van klagers aanwezigheid bij de herdenkingsbijeenkomst in Iran ontbreekt. Er wordt geen strafonderbreking verleend voor het bijwonen van religieuze bijeenkomsten
waarvan niet is aangetoond dat hierbij de aanwezigheid van betrokkene noodzakelijk is.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie de Berg in Arnhem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek tot strafonderbreking, omdat het niet is toegestaan dat een gedetineerde zich naar het buitenland begeeft en hier geen noodzaak voor bestaat. Er is
derhalve geen advies opgevraagd bij de politie en het Openbaar Ministerie en tevens is er geen navraag gedaan naar het verblijfsadres. Er is geen kopie van het vliegticket opgevraagd.
Uit de stukken blijkt dat klagers trajectbegeleider bij het Penitentiair Trajecten Centrum (verder: PTC) in Arnhem het verzoek van klager ondersteunt. Vanuit het PTC bestaan geen gronden om het verzoek te weigeren. Reclassering Nederland, toezichtunit
Zwolle, heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een strafonderbreking. Daarbij heeft de reclassering mede betrokken dat naast het overlijden van klagers moeder, hij ook zijn zus en vader heeft verloren tijdens zijn detentie. Klagers therapeut
heeft verklaard dat klagers aanwezigheid bij de herdenkingsdienst het proces van rouwverwerking zal versnellen.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens het – meermalen – invoeren van drugs in Nederland vanuit Iran. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op 18 oktober 2013.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking.
Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 5, eerste lid, tweede
volzin, van de Regeling kan de Minister in bijzondere omstandigheden toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft.
Ingevolge artikel 36 juncto 24, eerste lid, van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde. Het tweede lid van artikel 24 bepaalt dat het bezoek kan bestaan uit het
bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Hiermee wordt beoogd dat de gedetineerde in staat wordt gesteld om bijzondere gebeurtenissen om redenen van humane aard bij te kunnen wonen.
De grond voor afwijzing van klagers verzoek is dat er geen levensbedreigende situatie van een ouder is die het noodzakelijk maakt voor klager om naar het buitenland te reizen. Hiermee wordt, naar het oordeel van de beroepscommissie, een onjuiste
invulling aan het bepaalde in de Regeling gegeven. Immers, het bijwonen van een herdenkingsbijeenkomst is evenals een rouwbezoek, naar haar aard niet van levensbedreigende aard, maar kan in bijzondere omstandigheden wel vallen onder het bepaalde van
artikel 24, tweede lid, van de Regeling.
Klager heeft om strafonderbreking verzocht om naar een herdenkingsdienst voor zijn overleden moeder in Iran te kunnen gaan. Deze gebeurtenis, hoe zeer begrijpelijk de wens tot het bijwonen hiervan is, kan niet als een bijzondere omstandigheid als
bedoeld in artikel 34 van de regeling worden aangemerkt. Hierbij heeft met name een rol gespeeld dat er inmiddels geruime tijd is verstreken tussen het overlijden van de moeder van klager en de herdenkingsdienst. Bij dit oordeel speelt geen rol dat het
strafrestant van klager nog zeer kort is. Aan de vraag of sprake is van een bijzondere noodzaak om strafonderbreking in het buitenland door te brengen, komt de beroepscommissie derhalve niet toe. Gelet hierop heeft de Staatssecretaris strikt genomen
tot
een afwijzing van het verzoek kunnen komen en zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Nauta, secretaris, op 13 september 2013
secretaris voorzitter