Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1406/TB, 9 september 2013, beroep
Uitspraakdatum:09-09-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1406/TB

betreft: [klager] datum: 9 september 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.H. Rump, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 18 april 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 juli 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.H. Rump, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst
Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in FPC Dr. S. Van Mesdag te Groningen (hierna: FPC Van Mesdag).

2. De feiten
Klager is op 21 januari 2010 bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: pij-maatregel). Op 5 maart 2012 is de pij-maatregel met twee jaar verlengd. Na een
verblijf in meerdere justitiële jeugdinrichtingen en forensisch psychiatrische centra is klager op 13 juni 2012 ter observatie geplaatst in het Pieter Baan Centrum. De observatieperiode is na vijf weken om beheersmatige redenen en vanuit
veiligheidsoogpunt voortijdig beëindigd. Na een plaatsing in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught en het Justitieel Medisch Centrum te Scheveningen is klager op 23 juli 2012 overgeplaatst naar JJI De Hartelborgt en daarna naar de p.i. Amsterdam
Over-Amstel. Op 18 april 2013 is klager geselecteerd voor FPC Van Mesdag.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is opgenomen in het PBC omdat in geen van de inrichtingen waar klager na de oplegging van de pij-maatregel opgenomen is geweest een behandeling mogelijk bleek te zijn. In de praktijk was
het veelal zo dat klager niet of nauwelijks van zijn cel af kwam, omdat dit met het oog op de veiligheid niet verantwoord werd geacht. Door het PBC is geconcludeerd dat klagers problematiek van dien aard was dat hij in feite onbehandelbaar was. Aan het
Ministerie van Veiligheid en Justitie is dan ook geadviseerd om niet meer in te zetten op behandeling, maar zo snel mogelijk een resocialisatietraject op te starten. Door de JJI De Hartelborgt is ingezet op een resocialisatietraject. Men heeft een plan
opgesteld waarin tot doel werd gesteld klager zo snel mogelijk en op een zo verantwoord mogelijke wijze in de maatschappij te plaatsen. Dit plan is echter afgewezen, omdat de kosten die verbonden zijn aan dit plan te hoog zijn. Het plan van aanpak van
FPC Van Mesdag is alleen gericht op beveiliging van de maatschappij. Doel is om de komende anderhalf tot twee jaar te zorgen dat er geen incidenten rondom klager zijn. Als dat doel bereikt is wil men toewerken naar een directe plaatsing op een
resocialisatieafdeling van een inrichting met intensieve (individuele) begeleiding en toezicht. De pij-maatregel loopt echter begin 2014 af. Klagers verblijf in FPC Van Mesdag is niet gericht op een echte behandeling. Deze bestaat primair uit het
aanbieden van structuur gericht op stabilisatie van ontwrichtend gedrag. In FPC Van Mesdag moet klager zijn tijd uitzitten. Een pij-maatregel moet niet alleen de veiligheid dienen, maar ook zorgen voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de
betrokken jeugdige.
Het gaat nu goed met klager. Er zijn geen grote incidenten geweest in de inrichting. Klager ontkent te hebben aangegeven dat hij niet naar een jeugdinrichting wil. In een jeugdinrichting zijn de mogelijkheden ruimer. Al na een half jaar kan hij in een
jeugdinrichting in aanmerking komen voor verlof. Dat is sneller dan in een tbs-inrichting. Aan klager is ook een jeugdmaatregel opgelegd. De rechter heeft hem geen maatregel volgens het volwassenstrafrecht opgelegd. Het recidivegevaar bij verlof is
volgens klager gering. De sterretjesstatus was voorlopig en is inmiddels opgeheven. Klager verblijft nog steeds op de beveiligde afdeling. De brief van FPC Van Mesdag van 3 juni 2013 komt niet overeen met het regieplan van de inrichting. Klager
verbaast
zich hierover.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. Klagers behandelverloop kenmerkt zich door een aantal ernstig agressieve (steek)incidenten gericht tegen personeelsleden en het weigeren van voedsel om overplaatsing af
te
dwingen. Klager is opgenomen geweest in het PBC om te bezien of en op welke wijze een behandeling mogelijk nog vormgegeven zou kunnen worden. Na vijf weken is klagers verblijf in het PBC voortijdig beëindigd en het onderzoek is ambulant voortgezet.
Uitkomst van het onderzoek is dat klager niet behandelbaar is. Klager is in lijn met de uitkomsten van het onderzoek van het PBC opgenomen in een FPC. Gezien zijn RIP-status kon hij slechts terecht in een beperkt aantal klinieken. Binnen FPC Van Mesdag
wordt ingezet op het in een rustig en verantwoord tempo toewerken naar resocialisatie van klager, waarbij de veiligheid voorop staat. De door klager gewenste snelle resocialisatie waarbij hij na januari 2014 zonder enige begeleiding weer in de
maatschappij meedraait is geen reële optie gezien zijn voorgeschiedenis en zijn huidige opstelling. Vanuit FPC Van Mesdag zal worden getracht klager te motiveren voor het door hen beoogde resocialisatietraject. Een en ander is conform de doelstellingen
van klagers pij-maatregel. Het feit dat een en ander mogelijk niet gerealiseerd kan worden binnen de thans resterende termijn van de huidige pij-maatregel, doet hier niet aan af.
Bij de stukken is abusievelijk gevoegd een interne en vertrouwelijke nota aan de Staatssecretaris. Naast de hierin genoemde risico’s voor de veiligheid bij een eventuele plaatsing in De Hartelborgt, liggen ook behandelinhoudelijke redenen ten grondslag
aan de plaatsing van klager in FPC Van Mesdag. Klager vertoont ernstig agressief gedrag richting personeelsleden en zet zijn gezondheid op het spel om een overplaatsing af te dwingen door voedsel te weigeren. Ondanks het advies van het PBC om klager te
plaatsen in een FPC en niet in een justitiële jeugdinrichting is zowel aan FPC Van Mesdag als JJI De Hartelborgt verzocht om een regieplan op te stellen teneinde alle mogelijke opties te bezien en een afgewogen beslissing te kunnen nemen. Het door FPC
Van Mesdag voorziene traject is de enige verantwoorde optie waarbij binnen bepaalde veiligheidsmarges gevolg zal worden gegeven aan de doelstelling van klagers pij-maatregel.

4. De beoordeling
Gelet op artikel 77s, vijfde lid, Wetboek van strafrecht en artikel 4, eerste lid, onder f van de Bvt kunnen personen aan wie een pij-maatregel is opgelegd worden opgenomen in een tbs-inrichting.

Uit de stukken komt naar voren dat klager na de oplegging van de pij-maatregel op 21 januari 2010 in meerdere justitiële jeugdinrichtingen en forensisch psychiatrische centra heeft verbleven. Zijn verblijf in deze inrichtingen wordt gekenmerkt door
ernstige agressieve incidenten richting het personeel. Klager is op verzoek van het ministerie van Veiligheid en Justitie onderzocht door het PBC teneinde na te gaan – kortgezegd – of een behandeling aangewezen is en in welke inrichting. Het PBC
concludeert in zijn rapport van 28 augustus 2012 dat een behandeling of gedragsbeïnvloeding van klager vanwege zijn pathologie niet mogelijk is. Het PBC ziet als beste mogelijkheid om klagers bejegening gedurende de duur van de pij-maatregel een
gezamenlijke verantwoordelijkheid te laten zijn van FPC’s, PPC’s en FOBA op basis van een uitgewerkt regieplan zonder behandelambitie. De veiligheid dient voorop te staan. Dit komt zijn ontwikkeling ten goede en past – zo begrijpt de beroepscommissie
uit het rapport – bij de aan hem opgelegde pij-maatregel. Het PBC acht verder een plaatsing van klager in een justitiële jeugdinrichting, gelet op zijn leeftijd en psychopathologie, niet meer aangewezen. Tegen deze achtergrond kan de beslissing van de
Staatssecretaris om klager in FPC Van Mesdag te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie betrekt hierbij ook de brief van 3 juni 2013 van FPC Van Mesdag. Uit
deze brief blijkt dat de inrichting een mogelijke resocialisatie op termijn niet uitsluit. De omstandigheid dat klagers huidige pij-maatregel in januari 2014 afloopt, maakt dit niet anders, temeer nu alternatieven niet voorhanden zijn. De pij-maatregel
zou bovendien, gelet op de maximumtermijn die in dit geval geldt, ook eventueel nog een keer verlengd kunnen worden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 9 september 2013

secretaris voorzitter

Naar boven