Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1421/GA, 16 augustus 2013, beroep
Uitspraakdatum:16-08-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1421/GA

betreft: [klager] datum: 16 augustus 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 april 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juli 2013, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, en [...], juridisch medewerker bij voormelde inrichtingen, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van twee dagen omdat klager tijdens het bezoekmoment iets in zijn zak had en hij dat, nadat hij daarop werd aangesproken, heeft
ingeslikt.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Tijdens het bezoekmoment vroeg een personeelslid aan klager wat hij in zijn zak had gestopt. Omdat klager niets te
verbergen had, accepteerde hij dat het personeelslid zijn zakken controleerde. Toen niets werd gevonden, zei het personeelslid dat klager het al ingeslikt moest hebben. Klager werd direct gevisiteerd, maar er werd niets gevonden. Vervolgens werd hij
naar de afzonderingscel gebracht. Klager accepteerde dit. Toen na twee dagen in klagers ontlasting niets was aangetroffen, mocht hij weer terug naar de afdeling. Klager vindt dat hij ten onrechte twee dagen in de afzonderingscel heeft gezeten.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De ordemaatregel is opgelegd ter bescherming van klagers eigen veiligheid. Indien geconstateerd wordt dat een
gedetineerde
iets inslikt tijdens het bezoek, wordt standaard cameratoezicht toegepast. Bij de formulering van dit beleid is wel een arts geraadpleegd, maar dit is niet gebeurd voordat ten aanzien van klager cameratoezicht werd toegepast. Nadat klager twee keer
schone ontlasting had gehad, is de maatregel beëindigd. Klager veronderstelt dat als er niets wordt gevonden, de ordemaatregel onterecht was, maar dit is niet zo. Het is immers geen straf.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Pbw jo. artikel 23, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde in afzondering plaatsen indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is. De beroepscommissie acht
voldoende
aannemelijk geworden dat ten aanzien van klager de verdenking bestond dat hij contrabande ingeslikt had. Gelet hierop kon de directeur in redelijkheid beslissen om klager ter bescherming van zijn eigen gezondheid in een gecontroleerde omgeving te
plaatsen. Een dergelijke omgeving kan een afzonderingscel zijn. Dat maakt dat de beslissing tot plaatsing in afzondering, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk is.

Ten aanzien van de toepassing van cameratoezicht geldt het volgende. In artikel 24a van de Pbw is bepaald dat, indien de directeur beslist tot toepassing daarvan, eerst advies moet worden ingewonnen bij – in dit geval – de inrichtingsarts, tenzij dit
advies niet kan worden afgewacht. In dat geval dient de directeur dat advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in te winnen. Nu de directeur heeft aangegeven dat hij alvorens hij besloot tot toepassing van cameratoezicht, geen advies heeft
ingewonnen bij de inrichtingsarts, voldoet de beslissing tot toepassing van cameratoezicht niet aan de daaraan in de wet gestelde eis. Het beroep zal derhalve in zoverre gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre
worden
vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 5,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot de plaatsing in afzondering ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. Zij verklaart het beroep met betrekking tot de toepassing van cameratoezicht gegrond,
vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 16 augustus 2013

secretaris voorzitter

Naar boven