Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2206/GV, 14 augustus 2013, beroep
Uitspraakdatum:14-08-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2206/GV

betreft: [klager] datum: 14 augustus 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 juli 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. W.C. den Daas om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. In de bestreden beslissing wordt op geen enkele wijze gemotiveerd waarom de verwachting bestaat dat het verlof niet ongestoord zal verlopen. Verder beroept klager zich
op
het gelijkheidsbeginsel. Een medeverdachte in klagers strafzaak is reeds op verlof geweest, een andere medeverdachte is reeds tweemaal op verlof geweest en ten aanzien van een derde medeverdachte is inmiddels positief beslist op de verlofaanvraag.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Bij de behandeling van de aanvraag is een inschatting gemaakt van de risico’s die aan het verlof verbonden zijn. Op grond van de aangeleverde
informatie is de Staatssecretaris tot de conclusie gekomen dat een verlof op dit moment onaanvaardbaar is. Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Klagers verzoek is afgewezen op
basis van het negatieve advies van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal geeft aan dat het hoger beroep ter zitting van 1 juli 2013 zal worden behandeld en dat een fors hogere straf zal worden geëist. Navraag bij de penitentiaire inrichtingen
(p.i.) Nieuwegein heeft uitgewezen dat klager inmiddels in hoger beroep is veroordeeld tot een aanzienlijk hogere straf, namelijk 36 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. Gelet op het strafrestant komt klager nog niet in aanmerking voor algemeen
verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gelet op het gedrag van klager in detentie en de ingeschatte risico’s. De directeur is van mening dat het advies van de politie is gebaseerd op
achterhaalde feiten en vermoedens.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft negatief geadviseerd, omdat het Openbaar Ministerie in hoger beroep een fors hogere straf heeft geëist. De advocaat-generaal adviseert om de uitspraak van het gerechtshof (15 juli 2013) af te
wachten.
De politie heeft negatief geadviseerd omdat de bewoner (oom) oude antecedenten heeft. De laatste in 2005, de andere antecedenten zijn van 1986 en 1991. Het verzoek is besproken in het politieoverleg. Het advies is negatief, omdat andere verdachten ook
een negatief advies hebben gekregen. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep aangetekend. De politie vreest dat klager uit angst voor een hogere straf niet zal terugkeren van verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, wegens het opzettelijk handelen in strijd met de artikelen 45, 310 en 312 WvSr. De fictieve einddatum van klagers detentie is thans gesteld op 16 april 2014.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.

Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) komt een gedetineerde eerst in aanmerking voor algemeen verlof indien hij, al dan niet onherroepelijk, is veroordeeld tot een vrijheidsstraf en:
a. ingeval de veroordeling onherroepelijk is, hij ten minste een derde deel van de onvoorwaardelijk opgelegde straf heeft ondergaan dan wel, ingeval de veroordeling nog niet onherroepelijk is, de duur van de in de voorlopige hechtenis doorgebrachte
tijd
ten minste gelijk is aan een derde deel van de onvoorwaardelijk opgelegde straf; en
b. zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. In de memorie van toelichting op dit artikel is vermeld dat het bepaald in het eerste lid onder b. impliceert dat de gedetineerde niet verwikkeld mag zijn in
gerechtelijke procedures op grond waarvan de oorspronkelijke ontslagdatum nog zou kunnen verschuiven.

De beroepscommissie overweegt als volgt. Nu klager ten tijde van de bestreden beslissing nog niet onherroepelijk was veroordeeld, de advocaat-generaal aangaf dat in hoger beroep een fors hogere straf zou worden geëist en de uitspraak in hoger beroep op
zeer korte termijn viel te verwachten, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris om in afwachting van de uitspraak in hoger beroep de verlofaanvraag af te wijzen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden
aangemerkt.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat niet valt in te zien waarom klager thans, gezien zijn strafrestant, niet in aanmerking zou komen voor algemeen verlof. De beroepscommissie beveelt de Staatssecretaris aan in het licht hiervan opnieuw de
mogelijkheid van verlofverlening te onderzoeken.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 14 augustus 2013

secretaris voorzitter

Naar boven