Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2150/GV, 13 augustus 2013, beroep
Uitspraakdatum:13-08-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2150/GV

betreft: [klager] datum: 13 augustus 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. Visser, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 juni 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager verzoekt om strafonderbreking om aanwezig te zijn bij de begrafenis van zijn grootmoeder (brief 10 juli 2013), waarna hij de gronden heeft aangevuld (brief 24 juli 2013)
met het verzoek om zijn moeder bij te staan in het rouwproces als gevolg van het overlijden van klagers oma. De Staatssecretaris heeft geen vertrouwen in een goed verloop van de strafonderbreking, omdat klager tijdens zijn detentie een poging tot
ontvluchting zou hebben ondernomen. Volgens klager is echter totaal geen sprake van vluchtgevaar. Daartoe wordt verwezen naar klagers registratiekaart waaruit zijn niet-vluchtgevaarlijke status blijkt. Waarschijnlijk is het door de Staatssecretaris
vermeende vluchtgevaar gebaseerd op een vermeend incident in 2009, toen klager in verband met een eerdere veroordeling was gedetineerd. Dit incident is echter nimmer bewezen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking om de begrafenis van zijn oma bij te wonen in Marokko. Zijn oma is op 24 juni 2013 overleden. In zeer
bijzondere gevallen kan aan een gedetineerde worden toegestaan dat hij tijdens een strafonderbreking in het buitenland verblijft. Het overlijden van een oma kan een bijzondere omstandigheid zijn. Klager ondergaat een gevangenisstraf van negen jaar en
negen maanden. De einddatum van zijn detentie is gesteld op 20 oktober 2015. Zijn gedrag in detentie wordt gekenmerkt door het zich moeilijk kunnen houden aan gemaakte afspraken, maar hij lijkt de laatste tijd een positieve ontwikkeling door te maken.
Recent heeft hij echter een rapport gekregen, omdat hij weigerde op transport naar het ziekenhuis te gaan met Extra Beveiligd Vervoer (EBV). Tevens heeft hij 30 juni 2013 een rapport gehad wegens het opsparen van medicatie. Begin 2009 heeft klager zich
onttrokken aan detentie tijdens een transport naar het ziekenhuis in verband met een gesimuleerde klacht. Dit gebeurde terwijl hij op het politiebureau was ingesloten. In juli en december 2009 heeft klager met medegedetineerden gesprekken gevoerd over
ontvluchting middels gijzeling. Hij is in het Operationeel Overleg (OO) besproken in verband met een eventuele plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst). In augustus 2011 was er opnieuw reden om klager
in
het OO te bespreken, maar wederom is klager niet op de GVM-lijst geplaatst. Gelet op de einddatum van detentie, klagers gedrag in detentie – waarbij hij, ondanks zijn positieve ontwikkeling, zeer recent heeft laten zien zich moeilijk aan afspraken te
kunnen houden – en het negatieve advies van de advocaat-generaal, heeft de Staatssecretaris besloten klagers verzoek af te wijzen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie De Boschpoort Breda heeft aangegeven dat begrip bestaat voor het humane karakter van het verzoek, maar dat, gelet op de totale geschiedenis en het negatieve advies van de advocaat-generaal, toch negatief wordt geadviseerd.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s Hertogenbosch heeft aangegeven bezwaar te hebben vanwege het gevaar dat klager niet terugkeert aangezien hij al eerder is gevlucht. Op een eerdere registratiekaart staat vermeld dat klager
vluchtgevaarlijk is.
De politie is niet om advies gevraagd nu het een verlofadres in Marokko betreft.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van negen jaar en negen maanden met aftrek, wegens het opzettelijk handelen in strijd met de artikelen 311, 312 en 317 WvSr. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 1 oktober 2015.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van
verlof. Ingevolge artikel 36 juncto artikel 24, eerste lid, van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een grootouder van de gedetineerde. Artikel 5, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat
de
Minister in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft. In de toelichting op dit artikel staat dat te denken valt aan gevallen waarin de levenspartner, een ouder of een
kind van de gedetineerde overleden is.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van één week om de begrafenis van zijn op 24 juni 2013 overleden oma in Marokko bij te wonen. In beroep heeft klager voorts aangegeven dat hij strafonderbreking wil om zijn moeder bij te staan in
het rouwproces als gevolg van het overlijden van zijn oma. Uit het advies vrijheden van de directeur van de locatie De Boschpoort Breda van 26 juni 2013 vindt de beroepscommissie met name van belang dat klager gedurende zijn detentie op 3 mei 2013 en
op
3 juni 2013, nog disciplinair is gestraft. Voorts heeft klager nog een lang strafrestant. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een voldoende contra-indicatie konden vormen voor strafonderbreking voor het bijwonen van de
begrafenis en dat deze afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Voor wat betreft het verzoek om zijn moeder bij te staan in het rouwproces weegt dit niet op tegen het maatschappelijk belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van deze
lange vrijheidsstraf. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 13 augustus 2013

secretaris voorzitter

Naar boven