Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1418/GM, 12 augustus 2013, beroep
Uitspraakdatum:12-08-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1418/GM

betreft: [klager] datum: 12 augustus 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zwaag,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 24 april 2013 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 juli 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is klagers raadsman, mr. N. Hendriksen, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zwaag heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 25 maart 2013, betreft het niet arbeidsongeschikt verklaren van klager, terwijl hij (geestelijk) niet in staat was.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
Klager heeft zich op de arbeidslijst laten zetten in verband met de uitbetaling van wachtgeld. Voor klager is onduidelijk op grond waarvan hij arbeidsgeschikt is verklaard. Hem is daarvoor onvoldoende uitleg gegeven. In klagers medische documentatie
zijn aanknopingspunten te lezen die zouden moeten leiden tot een arbeidsongeschiktheidsverklaring. Dat zou alsnog met terugwerkende kracht moeten gebeuren. Klager heeft niet meer met de inrichtingsarts gesproken naar aanleiding van het
bemiddelingsverslag en het advies van de medisch adviseur. Het besluit om klager arbeidsgeschikt te verklaren is onvoldoende onderbouwd. Klager is tijdens een eerdere detentie, die eindigde in 2012, ook arbeidsongeschikt verklaard. Hij begreep daarom
niet waarom hij nu opeens wel arbeidsgeschikt zou zijn. Klager wilde niet in een groep verkeren omdat hij bang was dat er dan problemen zouden kunnen ontstaan.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager wil ziek gemeld worden en is het er niet mee eens dat dit niet gebeurt. Hij geeft aan dat hij voldoende heeft aan luchten en recreatietijd en dat hij verder niet uit de cel hoeft. Klager kan zich niet vinden in de beslissing van het PMO om hem
voor de arbeid in aanmerking te laten komen. Hij heeft zichzelf weliswaar op de arbeidslijst gezet maar dat lijkt te zijn ingegeven door de financiële vergoeding.

3. De beoordeling
Uit het medisch dossier van klager noch uit de overige stukken wordt aannemelijk dat klager arbeidsongeschikt had moeten worden verklaard. De beroepscommissie weegt daarbij mee dat een arbeidsongeschiktheidsverklaring buiten detentie een ander doel
heeft, te weten het treffen van een inkomensvoorziening, dan tijdens detentie, waar het de vaststelling dat een gedetineerde in het geheel geen deel kan nemen aan de arbeid betreft.
De beroepscommissie merkt daarbij nog op dat in de zich in het dossier bevindende documentatie wordt gemist dat de inrichtingsarts heeft bezien of er een mogelijkheid was voor klager om hem aan voor hem meer geschikte arbeid deel te laten deelnemen.
Dat
maakt echter het hiervoor vermelde oordeel van de beroepscommissie niet anders.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en dr.ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 augustus 2013

secretaris voorzitter

Naar boven