Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1391/GA, 31 juli 2013, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1391/GA

betreft: [klager] datum: 31 juli 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.H. van der Linden, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 april 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager en het hoofd juridische zaken van het PBC, [...]. Als toehoorder was aanwezig [...], juridisch medewerker
bij het PBC.
Klager heeft ter zitting verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep, omdat hij sinds 10 juni 2013 een andere raadsvrouw – mr. M.G.C. van Riet – heeft, die hem bijstaat in dit beroep, maar die het dossier van deze zaak nog niet heeft
ontvangen. Klagers raadsvrouw,
mr. M.G.C. van Riet heeft dit aanhoudingsverzoek in haar brief van 12 juni 2013 herhaald.
Van hetgeen door klager en namens de directeur van het PBC ter zitting naar voren is gebracht is een verslag opgemaakt, waarin het verzoek om aanhouding is afgewezen. Dit verslag is op 21 juni 2013 ter kennisneming gezonden naar klager, zijn raadsvrouw
en de directeur van het PBC. Klagers raadsvrouw is in de gelegenheid gesteld om op het verslag te reageren, maar zij heeft bij brief van 4 juli 2013 meegedeeld dat zij geen nadere reactie zal indienen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel, met uitzondering van de tijdstippen waarop klager een speciaal op hem afgestemd dagprogramma krijgt aangeboden, voor de duur van acht dagen,
ingaande op
13 maart 2013 en eindigende op 21 maart 2013;
b. de verlenging van bovengenoemde ordemaatregel voor de duur van veertien dagen, ingaande op 21 maart 2013 en eindigende op 4 april 2013.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is van mening dat hij door de oplegging en verlenging van de ordemaatregelen ten onrechte is gestraft. Hij heeft in het PBC middelen
toegediend gekregen als gevolg waarvan hij lichamelijke klachten heeft ontwikkeld. Klager wil daarom een aanklacht indienen tegen het PBC. Hij heeft ook een bloedtest laten afnemen, maar met de uitslag van dit onderzoek is gesjoemeld. Klager werd in
het
PBC steeds gepest en ‘geprikt’, wat ontzettende pijn deed. Ook hierdoor ondervond hij lichamelijke klachten. Klager voelde zich onveilig en had moeten worden beschermd. Op 19 april 2013 is klager overgeplaatst naar het PPC van de p.i. Amsterdam
Over-Amstel.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager maakte in de periode voorafgaande aan de beslissing tot oplegging van de ordemaatregel een geladen indruk. Hij heeft aan de groepsleiding
meegedeeld dat hij veel lichamelijke klachten ondervindt door toedoen (pesten en ‘prikken’) van het personeel en zijn mede-observandi. Er bestaan evenwel geen aanwijzingen dat klager door het personeel en de mede-observandi is gepest en/of geprikt. Dit
gespannen gedrag van klager leidde tot spanningen in de groep en bij zijn groepsgenoten, wat tot onrust leidde op de afdeling. Daar komt bij dat klager elke vorm van medicatie heeft geweigerd. Weliswaar hebben er zich geen concrete incidenten
voorgedaan, maar om incidenten te voorkomen heeft de directeur, na overleg met de gedragdeskundige, beslist om het prikkelaanbod voor klager te beperken en klager een speciaal op hem afgestemd en gestructureerd dagprogramma aan te bieden. Deelname van
klager aan dit dagprogramma heeft een positieve uitwerking gehad op zijn gedrag.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 24, eerste en tweede lid, van de Pbw, in samenhang bezien met artikel 23, eerste lid, onder a, van de Pbw kan de directeur aan een gedetineerde een ordemaatregel van plaatsing in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel
opleggen, indien dat noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Die afzondering kan ten hoogste twee weken duren. Op grond van
artikel 24, derde lid, van de Pbw kan de directeur de afzondering van een gedetineerde telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij van oordeel is dat de noodzaak tot afzondering nog steeds bestaat.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit het verweerschrift van de directeur van 3 april 2013 volgt dat klager in de periode voorafgaande aan de oplegging van de ordemaatregel aan de groepsleiding
en de psychiater heeft meegedeeld dat hij lichamelijke klachten ondervindt door toedoen (pesterijen en ‘prikken’) van het personeel en van mede-observandi en dat hij stemmen hoort die door de televisie tegen hem spreken. Uit de stukken noch uit hetgeen
door klager is aangevoerd, is het aannemelijk geworden dat klager in het PBC daadwerkelijk is gepest of ‘geprikt’. Gelet op het vorenstaande en wat namens de directeur ter zitting is aangevoerd acht de beroepscommissie het voldoende aannemelijk
geworden
dat klager op de afdeling gespannen en geladen gedrag vertoonde en dat hij daarmee spanning en onrust veroorzaakte onder de op de afdeling verblijvende mede-observandi. Gelet op het vorenstaande heeft de directeur naar het oordeel van de
beroepscommissie in redelijkheid kunnen beslissen dat het in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid op de afdeling noodzakelijk was om klager gedurende een periode een speciaal op hem afgestemd, meer gestructureerd en geïndividualiseerd
dagprogramma aan te bieden en klager gedurende de momenten waarop hem geen (individuele) activiteiten worden aangeboden, bij wijze van ordemaatregel, in te sluiten op de eigen cel.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat klager in de periode van tenuitvoerlegging van de ordemaatregel als bedoeld onder a., meermalen langdurig de
kraan in zijn cel heeft laten openstaan om de stemmen uit de televisie te overstemmen en dat hij een shampoofles op de deurklink van zijn celdeur heeft gezet omdat hij mogelijk bang was dat er iemand zou binnenkomen. Op basis van de stukken en wat ter
zitting is aangevoerd acht de beroepscommissie het voldoende aannemelijk geworden dat klager, indien hij, gedurende de periode van tenuitvoerlegging van de ordemaatregel als vermeld onder a., op de afdeling verbleef, onverminderd gespannen gedrag
vertoonde, hetgeen tot spanning en onrust leidde bij zijn mede-observandi. Daarbij komt dat klager op dat moment nog steeds weigerde medicatie in te nemen. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur in redelijkheid
heeft kunnen beslissen dat het in het belang van de handhaving van orde en veiligheid op de afdeling noodzakelijk was om de ordemaatregel te verlengen. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat het voor klager opgestelde dagprogramma, in
overeenstemming met de wens van klager, is uitgebreid. De directeur heeft daarmee getracht klagers bewegingsvrijheid niet meer in te perken dan ter handhaving van de orde en veiligheid noodzakelijk was.

Gelet op het vorenstaande kunnen de beslissingen van de directeur tot oplegging en verlenging van de bestreden ordemaatregelen niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep derhalve ongegrond verklaren en de
uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A.T. Bol en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 31 juli 2013

secretaris voorzitter

Naar boven