Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0974/GA en 13/1162/GA, 31 juli 2013, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/974/GA en 13/1162/GA

betreft: [klager] datum: 31 juli 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn,

en van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 maart 2013 van de beklagcommissie bij voormelde p.i.

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord.
De plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Alphen aan den Rijn, [...], heeft bij brief van 11 juni 2013 laten weten dat er geen vertegenwoordiger van de directie van de p.i. Alphen aan den Rijn ter zitting zal verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van klagers jas.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 10,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft zijn klacht buiten de in de Pbw vermelde beklagtermijn ingediend en dient derhalve alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard in
zijn
beklag. Er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. In de uitspraak van de beklagcommissie staat dat klager eerst een reactie van het personeel heeft afgewacht alvorens hij beklag heeft ingediend. Het personeel heeft verklaard – en
de
directeur ziet geen reden hieraan te twijfelen – dat de dag na die waarop klager de vermissing van zijn jas heeft gemeld, actie is ondernomen om de jas terug te vinden. Daarbij komt dat klager, hoewel dit niet uit de uitspraak blijkt, ter zitting van
de
beklagcommissie heeft aangevoerd dat de reden van de overschrijding van de beklagtermijn is gelegen in het feit dat klager niet wist dat hij de mogelijkheid had een klacht in te dienen. Gedetineerden worden evenwel bij binnenkomst op de hoogte gesteld
van de huisregels, waarin staat dat en binnen welke termijn een klacht kan worden ingediend.
Indien de beroepscommissie klager toch ontvankelijk in zijn beklag acht, dan verzoekt de directeur de beroepscommissie het beklag ongegrond te verklaren. Uit navraag bij het personeel blijkt dat tegen klager niet is gezegd dat hij zijn celdeur open
moest laten. In het klaagschrift staat dat klager zelf ervoor heeft gekozen zijn deur open te laten staan, waarmee hij het risico heeft genomen dat zijn cel door een medegedetineerde wordt betreden. De directeur kan dan ook niet verantwoordelijk worden
gehouden voor de vermissing van de jas. Bovendien heeft het personeel zo spoedig mogelijk een onderzoek ingesteld naar de verdwenen jas, waarmee de directeur heeft voldaan aan zijn zorgplicht.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager doet altijd zijn celdeur dicht als hij zijn cel verlaat. Een p.i.w.-er heeft op een gegeven moment tegen klager gezegd dat klager dit niet steeds
moet doen, omdat hij – de p.i.w.-er – geen zin heeft om telkens de deur voor klager open te draaien. Omdat klager desondanks zijn celdeur steeds dicht bleef doen, deed de p.i.w.-er er telkens expres erg lang over om klagers cel weer te openen. Op de
dag
waarop de jas is gestolen werd klager weer hierover aangesproken door de p.i.w.-er en klager heeft zijn celdeur toen open laten staan. Toen klager vervolgens na een half uur terugkwam, heeft hij geconstateerd dat zijn jas uit zijn cel was verdwenen.
Klager heeft direct aan het personeel gevraagd om alle cellen van de afdeling te controleren, maar dit heeft het personeel geweigerd, omdat dit in strijd zou zijn met de privacy van de andere gedetineerden. De beklagcommissie heeft het beklag terecht
gegrond verklaard, maar de toegekende tegemoetkoming is te laag. Klager heeft recht op een fatsoenlijke schadevergoeding. Klagers jas is in januari 2013 uit zijn cel gestolen en was toen pas één jaar oud. Desgevraagd antwoordt klager dat hij geen
aankoopbonnetje meer heeft van zijn jas. Wel heeft hij bij de winkel, waar hij zijn jas (van Tommy Hilfiger) destijds had gekocht, nagevraagd hoeveel zijn jas kostte. Klager heeft ter zitting een briefje van die winkel overgelegd, waarop een bedrag van
€ 239,= staat.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep van de directeur gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag door de beklagcommissie overweegt de beroepscommissie het volgende. De directeur heeft in beroep aangevoerd dat klager zijn klaagschrift te laat heeft
ingediend. Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw dient het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen te worden ingediend. Een na afloop
van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. Op 31 januari 2013 heeft klager geconstateerd dat zijn jas uit zijn cel was verdwenen. Zijn
klaagschrift dateert van 12 februari 2013. De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat klager op 31 januari 2013 bij het personeel melding heeft gemaakt van de vermissing van de jas. De directeur heeft in beroep aangevoerd dat het personeel de
volgende dag actie heeft ondernomen om de jas terug te vinden. Uit het verweerschrift van de directeur van 18 maart 2013 blijkt dat het personeel ook de periode daarna, met name tijdens de luchtmomenten, extra attent is geweest op de jas van klager.
Klager betwist dat door het personeel actie is ondernomen naar aanleiding van zijn melding. Wat hiervan ook zij, de beroepscommissie maakt uit het vorenstaande op dat klager eerst zelf en met behulp van het personeel heeft geprobeerd zijn jas terug te
vinden. Pas toen bleek dat dit niets opleverde, heeft klager beklag ingesteld. De beroepscommissie is van oordeel dat klager onder de geschetste omstandigheden zijn beklag niet buiten de beklagtermijn van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw heeft
ingediend. Klager is mitsdien ontvankelijk in zijn beklag.

Hetgeen door de directeur in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep van de directeur zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van
de beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd.

Ten aanzien van het beroep van klager gericht tegen de hoogte van de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming, overweegt de beroepscommissie het volgende. De beroepscommissie stelt voorop dat een tegemoetkoming primair is bedoeld voor het door
klager ondervonden ongemak. In geval er sprake is van schade en indien die schade eenvoudig is te begroten, is er aanleiding schadevergoedingsaspecten te betrekken bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming.

Klager heeft bij de winkel waar hij zijn jas heeft gekocht, nagevraagd hoeveel deze destijds kostte en heeft ter zitting een briefje van die winkel, met daarop handgeschreven een bedrag van € 239,=, overgelegd. Het is niet onaannemelijk dat de
nieuwprijs van klagers jas overeenkomt met dit bedrag. Nu klager heeft aangevoerd dat zijn jas op 31 januari 2013 ongeveer één jaar oud was, is de door klager geleden schade voldoende eenvoudig te begroten. De beroepscommissie ziet daarom aanleiding de
schade van klager mee te wegen bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Dit leidt tot de conclusie dat de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming te laag is. Het beroep van klager zal daarom gegrond worden verklaard en de
uitspraak
van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd. De beroepscommissie zal naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor de één jaar oude jas van klager een tegemoetkoming toekennen van € 150,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager, gericht tegen de hoogte van de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming, gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en kent aan klager een tegemoetkoming van € 150,=
toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A.T. Bol en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 31 juli 2013

secretaris voorzitter

Naar boven