Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2376/GV, 2 augustus 2013, beroep
Uitspraakdatum:02-08-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2376/GV

betreft: [klager] datum: 2 augustus 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.T. Schlepers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 juli 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. J.T. Schlepers, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. In de afwijzende beslissing wordt ervan uitgegaan dat strafonderbreking louter is aangevraagd in verband met het uitvoeren van handelingen en rituelen die plaatsvinden na het overlijden. Echter, in de
essentie van de hindoestaanse leer is de fase bij en na het overlijden van een naaste bepalend voor het gevoelsleven daarna van de nabestaanden. Het kunnen uitvoeren van handelingen en rituelen – de raadsman heeft een toelichting op het hindoestaanse
rouwproces bij overlijden (Sanatan Dharm) bijgevoegd – vormt een essentieel onderdeel van het afscheid nemen, het rouwproces en de verwerking van het verlies. Voor zeer gelovige hindoes wordt het niet kunnen voldoen aan deze fase van het rouwproces
even
zwaar ervaren als de dood zelf. Er is aldus wel degelijk sprake van een zeer bijzondere omstandigheid in de persoonlijke sfeer van klager. Indien klager zijn plicht als enige zoon jegens zijn moeder niet kan vervullen, kan dit verstrekkende gevolgen
hebben voor zijn toekomstige gedrag. Het is niet de bedoeling dat klagers straf een dermate disproportioneel karakter krijgt. In mei 2010 is klager geen toestemming verleend om afscheid te kunnen nemen van zijn overleden oma. Dit heeft ernstige impact
op klager gehad en heeft hem in bepaalde opzichten beschadigd. Gevreesd wordt dat de effecten ditmaal veel erger zullen zijn. Gezien zijn voorbeeldige en coöperatieve gedrag tijdens de detentie zijn er geen gronden voor afwijzing van het verzoek.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers moeder is op 18 juli 2013 overleden. Klager verblijft in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de locatie Fleddervoort. Klager is een dag incidenteel
verlof verleend om afscheid te kunnen nemen van zijn moeder. Aansluitend heeft klager zijn regimaire weekendverlof genoten en aansluitend aan het weekendverlof is hem drie dagen strafonderbreking verleend. Klager heeft om verlenging van de
strafonderbreking verzocht om de, bij het hindoestaanse rouwproces horende, rituelen uit te voeren. Klager is voldoende in de gelegenheid gesteld afscheid te nemen van zijn moeder. Het uitvoeren van rituelen die horen bij klagers geloofsovertuiging is
geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan strafonderbreking wordt verleend. In de z.b.b.i. is klager ruimschoots in de gelegenheid gesteld de rituelen uit te voeren. Tijdens het laatste weekendverlof (26 tot 28 juli 2013) is klager toestemming
gegeven om eerder naar huis te gaan en later terug te komen. Op
29 juli 2013 is klager bij de asverstrooiing geweest. Op 1 augustus 2013, een belangrijke dag voor het uitvoeren van de rituelen, mag klager van de directeur opnieuw met onbegeleid verlof. Daarnaast wordt hem de ruimte geboden om in de inrichting de
rituelen uit te voeren. Nu klager ruimschoots in de gelegenheid is gesteld alle rituelen die noodzakelijk zijn bij te wonen en uit te voeren is er geen reden om klager strafonderbreking te verlenen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Fleddervoort, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van strafonderbreking aan klager.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens (gekwalificeerde) diefstal. De wettelijk vroegst mogelijke einddatum van de detentie valt op of omstreeks 17 maart 2014.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking.

Klagers moeder is op 18 juli 2013 overleden. Klager is op 18 juli 2013 incidenteel verlof verleend en aansluitend is hij op regimair weekendverlof geweest. Van 21 juli 2013 tot en met
24 juli 2013 is aan klager strafonderbreking verleend in verband met het bijwonen van de crematie. Uit de door de raadsman verstrekte inlichtingen blijkt dat de dertien dagen na de crematie worden besteed aan het uitvoeren van, bij klagers
hindoestaanse
geloofsovertuiging horende, rituelen. Klager is van 26 juli 2013 tot en met 28 juli 2013 op regimair weekendverlof geweest. Op 29 juli 2013 is hem verlof verleend om bij de asverstrooiing aanwezig te zijn. Op
1 augustus 2013, een belangrijke dag voor het uitvoeren van de rituelen, is klager door de directeur verlof verleend. Aangezien klager in een z.b.b.i. verblijft, zal hem vanaf vrijdag 2 augustus 2013 (vanaf halverwege de middag) tot zondag 4 augustus
2013 regimair weekendverlof worden verleend. Op basis van de stukken gaat de beroepscommissie ervan uit dat het rouwproces na maandag 5 augustus 2013 zal worden afgesloten. Het verzoek om strafonderbreking ziet derhalve thans alleen nog op vrijdag (de
ochtend en begin van de middag) 2 augustus 2013 en maandag 5 augustus 2013.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere
vorm
van verlof. Klager heeft om strafonderbreking verzocht in verband met het uitvoeren van, bij het hindoestaanse rouwproces horende, rituelen. Op grond van artikel 36, in samenhang bezien met artikel 24, eerste lid, van de Regeling kan strafonderbreking
worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de ouder van de gedetineerde. Dit bezoek kan bestaan uit het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan het graf of columbarium. Het uitvoeren van, bij de
geloofsovertuiging van een gedetineerde horende, rituelen wordt hierin niet uitdrukkelijk genoemd. Maar de opsomming in de artikelen 36 tot en met 38 van de Regeling is, gezien de toelichting op artikel 34 van de Regeling, niet limitatief bedoeld. In
bijzondere omstandigheden kan het verlenen van strafonderbreking dan ook aangewezen zijn.

Maar gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat klager door de directeur van de inrichting voldoende gelegenheid is (en wordt) geboden om op een andere wijze dan via strafonderbreking – namelijk door middel van regimair
weekendverlof en incidenteel verlof – in vrijheid samen met zijn familie de belangrijkste, bij het rouwproces horende, rituelen uit te voeren. Daarnaast wordt klager in de inrichting de ruimte en gelegenheid geboden rituelen uit te voeren.
Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 2 augustus 2013

secretaris voorzitter

Naar boven