Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0805/GA, 24 juli 2013, beroep
Uitspraakdatum:24-07-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/805/GA

betreft: [klager] datum: 24 juli 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 januari 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 mei 2013, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught, [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat aan klager, gedurende zijn verblijf op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (verder: de BPG), geen arbeid is aangeboden, terwijl hij hierop wel recht had.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In artikel 22 van de Pbw is bepaald dat gedetineerden die verblijven in een individueel regime in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen
aan activiteiten. Arbeid is een activiteit. De directeur kan per dag beslissen of een gedetineerde geschikt is deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten. Indien dit niet het geval is, heeft de gedetineerde wel recht op individuele deelname aan
activiteiten. Per gedetineerde dient dus een belangenafweging te worden gemaakt. Dit is in klagers geval niet gebeurd, terwijl hij wel meermalen heeft aangegeven dat hij wil werken. De directeur verwijst steeds naar de huisregels van de BPG, waarin
staat dat arbeid geen deel uitmaakt van het dagprogramma. De directeur weigert dus structureel arbeid aan te bieden op de BPG. De beroepscommissie heeft in de uitspraak met kenmerk 11/3457/GA beslist dat in de Pbw noch in enige andere wettelijk
regeling
wordt voorzien in een basis voor een algemene uitzondering op de verplichting arbeid aan te bieden. Ook in de productspecificatie beheersproblematische gedetineerden wordt het recht op arbeid niet structureel uitgesloten. De beroepscommissie heeft de
directeur er in de uitspraak met kenmerk 05/662/GA op gewezen dat er ten onrechte geen arbeid werd aangeboden op de LABG – de voorloper van de BPG. De huisregels zijn aldus in strijd met de wet en dienen onverbindend te worden verklaard. De raadsvrouw
verwijst voorts naar de uitspraken met kenmerk 12/3885/GA en met kenmerk 12/3824/GA. Verzocht wordt het beklag alsnog gegrond te verklaren en een passende tegemoetkoming aan klager toe te kennen voor de periode dat hem ten onrechte geen arbeid op de
BPG
is aangeboden.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op de BPG wordt standaard geen arbeid aangeboden, omdat de aard van de detentie zich daartegen verzet en omdat het niet mogelijk is voor deze groep
gedetineerden passende arbeid aan te bieden. Deze gedetineerden mogen niet werken met materialen die een gevaar voor de orde en veiligheid kunnen opleveren. Klager is één van de weinige gedetineerden op de BPG die wil werken. Indien er arbeid
beschikbaar zou zijn geweest, zou dit aan klager zijn aangeboden. Welke inspanningen (in het verleden) zijn verricht om arbeid te acquireren is de directeur niet bekend. Desgevraagd antwoordt de directeur dat de huisregels niet volledig in
overeenstemming zijn met de productspecificatie.

3. De beoordeling
Allereerst staat ter beoordeling de vraag of het generaal niet aanbieden van arbeid aan de gedetineerden die verblijven op de BPG in strijd is met hogere wet- en/of regelgeving.

Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde recht op deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid. In het tweede lid van artikel 47 van de Pbw is bepaald dat de directeur zorg draagt voor de beschikbaarheid van arbeid voor
de gedetineerden, voor zover de aard van de detentie zich daar niet tegen verzet. Uit de Memorie van Toelichting (p. 64 e.v.) (MvT) bij de Pbw volgt – kort en samengevat weergegeven – dat deelname aan arbeid door de gedetineerden een wezenlijke
bijdrage
kan leveren aan het bereiken van de detentiedoelen, waaronder het voorbereiden van de gedetineerden op hun terugkeer in de vrije maatschappij. Arbeid wordt in de MvT aangemerkt als een bindend en vormend element van detentie. Voorts staat in de MvT het
volgende: “Aan gedetineerden zal de mogelijkheid worden geboden door getoonde inzet en kwaliteiten hoger gekwalificeerde arbeid te verdienen dan de eenvoudige arbeid die vertrekpunt vormt voor alle (tot vrijheidsstraf) veroordeelde gedetineerden.”.

Uit voormeld artikel 47 blijkt dat gedetineerden recht hebben op deelname aan arbeid en dat de directeur in beginsel de verplichting heeft (geschikte) arbeid aan de gedetineerden beschikbaar te stellen. De directeur behoeft slechts niet in arbeid te
voorzien indien de aard van de detentie van de gedetineerde(n) zich tegen het verrichten van arbeid verzet. In de Pbw noch in de toelichting daarop wordt voorzien in een basis voor een algemene uitzondering op deze verplichting van de directeur te
voorzien in arbeid. Eveneens bevat de Pbw en de MvT geen grondslag om het recht op deelname aan arbeid categoraal voor bepaalde groepen gedetineerden of afdelingen uit te sluiten. Integendeel, uit de MvT blijkt dat uitgangspunt is dat alle (tot
vrijheidsstraf) veroordeelde gedetineerden deelnemen aan (eenvoudige) arbeid.

Uit de productspecificatie beheersproblematische gedetineerden (van 18 oktober 2011) blijkt weliswaar dat arbeid op de BPG geen prioriteit heeft, maar niet dat de aard van de detentie zich verzet tegen het verrichten van arbeid door gedetineerden die
verblijven op de BPG. De directeur heeft ook geen inhoudelijke argumenten aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de aard van de detentie van op de BPG verblijvende gedetineerden zich verzet tegen het aanbieden van werk. De
beroepscommissie verwerpt dan ook het daartoe strekkende standpunt van de directie. Gedetineerden die verblijven op de BPG hebben in beginsel aldus het recht op deelname aan arbeid en de directeur dient te voorzien in (geschikte) arbeid (bijvoorbeeld
individuele arbeid in de verblijfsruimte). Mitsdien is de in de inrichting gehanteerde (huis)regel dat gedetineerden op de BPG nimmer arbeid wordt aangeboden in strijd met de Pbw, meer in het bijzonder met artikel 47, eerste en tweede lid, van de Pbw.

Het voorgaande betekent niet dat de directeur altijd aan elke gedetineerde op de BPG arbeid moet aanbieden. Telkens zal een individuele beoordeling en afweging gemaakt moeten worden of de specifieke detentiesituatie van de betreffende gedetineerde er
aan in de weg staat dat arbeid wordt aangeboden. De beroepscommissie neemt in dit verband als vaststaand aan dat klager meermalen heeft verzocht om arbeid te mogen verrichten, maar dat dit verzoek is afgewezen. Van feiten en omstandigheden waaruit
blijkt dat de aard van de specifieke detentiesituatie van klager zich tegen het verrichten van (alle) arbeid zou verzetten is de beroepscommissie niet gebleken. Er was derhalve, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen reden klager geen
arbeid,
bijvoorbeeld in zijn verblijfsruimte, aan te bieden. De directeur heeft ter zitting aangevoerd dat klager geen arbeid heeft kunnen verrichten, omdat er geen arbeid voorhanden was. Het is de beroepscommissie onvoldoende gebleken dat er geen geschikte
arbeid voorhanden was. Verder is niet duidelijk gemaakt welke activiteiten door de directeur zijn ondernomen om ervoor te zorgen dat er (geschikte) arbeid voor klager beschikbaar was. De conclusie moet dan ook luiden dat de directeur in het individuele
geval van klager in redelijkheid niet tot zijn beslissing kon komen.

Het voorgaande leidt ertoe de beroepscommissie het beroep gegrond zal verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie zal vernietigen en het beklag alsnog gegrond zal verklaren.

Weliswaar is aan klager wekelijks een volledige loonvervangende financiële tegemoetkoming verstrekt, desalniettemin ziet de beroepscommissie reden klager een tegemoetkoming toe te kennen. Immers, klager is ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld
arbeid te verrichten en daarvan heeft hij, zoals hij ook heeft aangevoerd, ongemak ondervonden. De beroepscommissie zal de hoogte van de tegemoetkoming, rekening houdend met het feit dat klager wekelijks een bedrag van € 15,40 heeft ontvangen,
vaststellen op € 25,=.

De beroepscommissie is ten overvloede van oordeel dat het regime van de BPG eveneens geen detentievorm is die zich naar zijn aard tegen het verrichten van (alle vormen van) groepsarbeid verzet.
In artikel 22, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat gedetineerden in een individueel regime – op de BPG geldt ten aanzien van alle gedetineerden een individueel regime – in de gelegenheid worden gesteld aan activiteiten deel te nemen. Arbeid dient te
worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in bovengenoemd artikel. Uit de MvT bij de Pbw (p. 41 e.v.) blijkt dat het kenmerk van een individueel regime is dat eventueel per dag kan worden bepaald of en in welke mate een gedetineerde aan
gemeenschappelijke activiteiten kan deelnemen. Indien een gedetineerde ongeschikt wordt geacht deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten, heeft hij wel recht op individuele deelname hieraan. De directeur moet aldus telkens afwegen of een
gedetineerde geschikt is om deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten – waaronder de arbeid. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat een algemene regel die bij voorbaat elke vorm van deelname aan groepsarbeid voor alle
gedetineerden op de BPG uitsluit, in strijd is met de Pbw, meer in het bijzonder met de (strekking) van artikel 22, eerste lid, en artikel 47, eerste en tweede lid, van de Pbw.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. M. Boone en J.M.L. Pattijn MSM, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 24 juli 2013

secretaris voorzitter

Naar boven