Nummer: 13/1618/GB
Betreft: [klager] datum: 24 juli 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 14 mei 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 29 november 2011 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Volgens klager is er sprake van een misverstand omtrent de reactie van de bewoner van klagers opgegeven verlofadres. Klager zal stukken overleggen waaruit blijkt dat de bewoner van het
verlofadres hem wel wenst te ontvangen. Volgens de selectiefunctionaris ontstaat maatschappelijke onrust indien aan klager vrijheden worden verleend, gelet op het delict en de omstandigheid dat de uitspraak in zijn zaak niet onherroepelijk is. Klager
verwijst naar de uitspraak van de beroepscommissie met nummer 13/0017/GA waarin is uitgemaakt dat de aard en ernst van het delict geen zelfstandige weigeringgrond opleveren voor het verlenen van vrijheden. Wat betreft het niet onherroepelijk zijn van
de
uitspraak waarvoor klager thans is gedetineerd, blijkt uit artikel 1a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden dat bij een nog niet onherroepelijke vrijheidsstraf het strafrestant dient te worden berekend op grond van de
veroordeling waartegen het rechtsmiddel is aangewend. Voorts is in de wet- en regelgeving geen bepaling opgenomen waaruit blijkt dat het aanwenden van een rechtsmiddel gevolgen heeft voor detentiefasering.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Uit het selectieadvies blijkt dat een ambulante behandeling van klager bij de forensisch psychiatrische poli- en dagkliniek DOK of De Waag is geïndiceerd.
Daarnaast wordt gekeken of aanmelding bij Bouman GGZ ten aanzien van alcoholproblematiek noodzakelijk is. Tevens zal klager worden aangemeld bij een woonvoorziening. Dit kan plaatsvinden in het kader van een penitentiair programma (p.p.). Plaatsing in
een b.b.i. voorafgaand aan deelname aan een p.p. past niet in dit behandelingstraject. Zolang klager niet gestart is met een behandeling zal het recidiverisico hoog zijn. Het Openbaar Ministerie (OM) adviseert negatief ten aanzien van plaatsing in een
b.b.i. gelet op de aard en ernst van het delict en het feit dat klager nog niet definitief veroordeeld is. Tevens kan maatschappelijke onrust ontstaan als aan klager vrijheden worden verleend. De politie adviseert negatief, omdat de bewoner van klagers
verlofadres heeft aangeven dat klager niet welkom is.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
4.2. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
4.3. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking
dat klager niet beschikt over een aanvaardbaar verlofadres. De bewoner van het verlofadres heeft aangegeven dat klager daar niet welkom is. Dit feit vormt op zichzelf al een contra-indicatie voor overplaatsing naar een b.b.i. Klager heeft zijn stelling
in beroep, dat hij nu wel over de goedkeuring van de bewoner van zijn verlofadres beschikt, niet onderbouwd. Tevens acht de beroepscommissie van belang dat klagers recidiverisico hoog wordt ingeschat en een risico op letselschade bij zijn eigen
kinderen
of bij de kinderen van zijn (ex) partner aanwezig is. Gelet hierop en de in het trajectplan voorgestelde interventies acht de beroepscommissie het standpunt van de selectiefunctionaris dat detentiefasering thans nog niet aan de orde kan zijn, niet
onredelijk. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van C.M.E. Taverne, secretaris, op 24 juli 2013
secretaris voorzitter