Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1890/GV, 23 juli 2013, beroep
Uitspraakdatum:23-07-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1890/GV

betreft: [klager] datum: 23 juli 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 juni 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is veroordeeld op 21 december 2010 en is van mening dat zijn verzoek moet worden beoordeeld op grond van de op dat moment geldende regelingen. Klager heeft verzocht om
strafonderbreking, omdat hij in Frankrijk wil revalideren. Hij is bij zijn arrestatie in zijn knie geschoten en het ziekenhuis waar hij is geopereerd heeft gezegd dat nabehandeling na drie jaar noodzakelijk is. Nu deze drie jaar binnenkort is
verstreken, denkt klager dat het beter is om Nederland te verlaten en in Frankrijk te revalideren. Zijn strafrestant bedraagt nog achttien maanden. Hij vraagt zich af of het verstandig is nog zo lang met zijn beperking rond te lopen. Tevens vormt het
strafrestant een goede reden om niet meer naar Nederland terug te keren. Klager kan in Frankrijk bij zijn broer wonen. Hij is de afgelopen jaren in positieve zin veranderd.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is ongewenst vreemdeling en heeft verzocht om strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting
(de
Regeling). Voorwaarde van de strafonderbreking is dat men niet terugkeert naar Nederland. Klager staat geregistreerd als veelpleger. Uit reclasseringsinformatie blijkt dat hij steeds, wanneer hij in aanraking komt met justitie, het land wordt uitgezet,
maar keer op keer weer terugkomt. Hij verdwijnt dan in het daklozen - en criminele circuit. De reclassering geeft aan dat klager een keer binnen veertien dagen na zijn uitzetting weer terug was in Nederland. Gelet op deze eerdere ervaringen met
uitzetting van klager heeft de Staatssecretaris geen vertrouwen in een goed verloop van een strafonderbreking. Klagers verzoek is dan ook afgewezen in verband met gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken. Op het verzoek
hebben het Openbaar Ministerie en de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel negatief geadviseerd.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek, omdat uit rapportages van de reclassering blijkt dat klager, nadat hij twee weken daarvoor als ongewenst vreemdeling naar
Frankrijk werd uitgezet, via een lift opnieuw naar Nederland was gekomen. Klager is een veelpleger en staat op de “PGA (persoonsgerichte aanpak)-lijst” van het Openbaar Ministerie te Rotterdam. Steeds wanneer hij in aanraking komt met justitie, wordt
hij het land uitgezet. Hij komt echter keer op keer weer terug. De ernst van het feit verdraagt zich niet met de korting van het door de rechtbank uitgesproken vonnis. De officier van justitie acht het van belang dat klager zijn straf daadwerkelijk
ondergaat.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 1341 dagen. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 120 dagen, eventueel 20 dagen hechtenis op grond van de Wet Terwee en 487 dagen gevangenisstraf in verband met de herroeping van de voorwaardelijke
invrijheidstelling te ondergaan. De einddatum van zijn detentie valt op of omstreeks 23 januari 2015.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Per besluit van 29 maart 2012 (Stcrt 11 april 2012, nr 7141, inwerkingtreding per 1 april 2012) is aan de Regeling een artikel 40a
toegevoegd. Dit luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“Artikel 40a:

“1. Aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend.
2. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden
verleend nadat tenminste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan.
3. De strafonderbreking gaat in op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
4. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Indien de vreemdeling de voorwaarde, bedoeld in het derde lid, niet naleeft, wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat. 5. (...)”.

Klagers verzoek om strafonderbreking dateert van na inwerkingtreding van artikel 40a van de Regeling, zodat dit artikel hier van toepassing is. Nu uit de stukken volgt dat klager een veelpleger is en meerdere keren het land is uitgezet, maar weer is
teruggekeerd, is de beroepscommissie van oordeel dat onvoldoende vertrouwen bestaat dat klager zich aan de in het vierde lid van artikel 40a van de Regeling genoemde voorwaarde zal houden. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de beslissing
van
de Staatssecretaris niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 23 juli 2013

secretaris voorzitter

Naar boven