nummer: 02/469/GV
betreft: [klager] datum: 14 juni 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 25 februari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door de, op 17mei 2002 gemachtigde, heer C. Struwer van de Stichting Pastoraal Maatschappelijk Werk, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 15 februari 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede voornoemde C. Struwer om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het namens klager ingediende verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat het verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
In de bestreden beslissing wordt aangegeven dat klager voldoende vrijheden geniet tijdens zijn detentie. Dit is alles behalve waar. De enige vrijheid die klager geniet is tijdens de bezoekuren en de bijzondere bezoeken. Dit isonvoldoende om ondersteuning te bieden aan zijn partner, om wie het in dit geval gaat. Zij verkeert in een diepe crisis. Het is waar dat zij ondersteuning krijgt van het maatschappelijk werk, maar ook deze ondersteuning is momenteelniet voldoende.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Namens klager is verzocht om strafonderbreking in verband met de problemen van de partner met de detentie van klager. De Minister is van mening dat geen sprake is van een uitzonderlijke, zwaarwegende, omstandigheid die tot hetverlenen van strafonderbreking zou kunnen leiden. Het is een bekend gegeven dat de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf vaak tot grote spanningen kan leiden binnen het gezin van de gedetineerde. Dit kan aanleiding geven totklachten van psychosomatische aard bij de partner en/of de kinderen. Zonder deze problemen te willen onderschatten gaat het hier om een situatie waar helaas vele gedetineerden mee worden geconfronteerd. Deze situatie, die dan ooktot op zekere hoogte een algemeen karakter draagt, geeft onvoldoende aanleiding tot het verlenen van strafonderbreking. De Minister is van mening dat de partner van klager voor haar problemen een beroep dient te doen op de daarvoorbestemde hulpverlenende instellingen. Zij wordt reeds ondersteund door het maatschappelijk werk. Ook klager maakt in zeer ruime mate gebruik van de begeleiding in de inrichting. De medisch adviseur heeft desgevraagd laten wetenonvoldoende redenen te zien voor een positief advies op het verzoek. De Minister is bovendien van mening dat in dit stadium van de detentie het verlenen van onbelemmerde bewegingsvrijheid aan klager, gelet op de opgelegde langegevangenisstraf en de v.i.-datum, nog niet aan de orde is. Ook de verkregen gegevens omtrent het gedrag van klager in de inrichting vindt de Minister contradictoir voor het verlenen van strafonderbreking.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie De Geerhorst te Sittard heeft negatief geadviseerd. Hoewel de conclusie luidt dat zowel klager als zijn partner gebaat zijn bij hulp en begeleiding, kan een strafonderbreking de problemen niet afdoendeoplossen. Het advies wordt mede gebaseerd op het gedrag van klager in de inrichting.
De medisch adviseur ziet onvoldoende reden voor een positief advies. Alle gegevens overziend meent de medisch adviseur dat een strafonderbreking de problemen niet zal oplossen, aangezien klager niet in de positie is zijn partner indeze situatie bij te staan.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens doodslag. Aansluitend dient hij de tenuitvoerlegging van een maand gevangenisstraf te ondergaan die hem eerder voorwaardelijk is opgelegd. De wettelijk vroegstmogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 januari 2004.
Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden dat niet kan worden volstaan meteen andere vorm van verlof.
Op grond van artikel 36 juncto 23 kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor een bezoek aan een in ernstig psychische nood verkerende levenspartner.
Artikel 36 juncto artikel 22, tweede lid, van de Regeling bepaalt onder meer dat verlof in verband met de lichamelijke of geestelijke gesteldheid van een relatie slechts wordt verleend indien de desbetreffende toestand door een artsis bevestigd.
De afwijzing door de Minister van het verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk wordenaangemerkt. De beroepscommissie overweegt hierbij dat, gelet op de mededeling van de medisch adviseur, niet is gebleken van een medische noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking. Klager is onder de aandacht van de psycholoogen de psychiater van de inrichting en zijn partner wordt ondersteund door het maatschappelijk werk. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 14 juni 2002
secretaris voorzitter