Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0536/GA, 10 juli 2013, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/536/GA

betreft: [klager] datum: 10 juli 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Lans, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 februari 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 juni 2013, gehouden in de p.i. Vught, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw [...], en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i .Vught, gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager na afloop van het bezoek van een geestelijk verzorger is gefouilleerd.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is ten onrechte na afloop van het bezoek van een geestelijk verzorger gefouilleerd. Hij had al eerder bezoek
gehad van deze pastor. Het was niet nodig hem te fouilleren, want hij was voorafgaand aan het bezoek al gefouilleerd en het bezoek vond achter veiligheidsglas plaats. Ook was er cameratoezicht. De deur van de spreekkamer was open en het personeel kon
klager zien tijdens het bezoek. Klager zat met zijn rug naar het personeel. Het na afloop van het bezoek nogmaals fouilleren van klager was niet nodig. Te meer nu de geestelijk verzorger volgens de directeur officieel is verbonden aan de inrichting en
wordt gelijkgesteld aan het eigen personeel. Er is sprake van strijd met artikel 8 van het EVRM en klager ervaart het na afloop van het bezoek fouilleren als vernederend en overdreven. Klager verzoekt zijn schade te compenseren.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager verblijft op een afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG). Tijdens het bezoek van de geestelijk
verzorger was de glazen scheidingswand open, zodat de gelegenheid bestond om iets mee te nemen zoals een pen of een paperclip. Het komt ook voor dat de glazen scheidingswand dicht is. Van tevoren wordt ingeschat of het noodzakelijk is de glazen
scheidingswand te sluiten. De directeur weet niet of een gedetineerde ook wordt gefouilleerd als de glazen scheidingswand dicht is. Aan de inrichting is een aantal geestelijk verzorgers verbonden. De geestelijk verzorgers worden in principe
gelijkgesteld aan het eigen personeel, maar hebben een andere taak dan het bewakend personeel. Vaste geestelijk verzorgers hebben een pasje, een eigen werkplek en een sleutelbos. Het (bewakend) personeel is niet bij het bezoek van een geestelijk
verzorger aanwezig.

Een aantal ter zitting aanwezige personeelsleden van de p.i. Vught heeft desgevraagd als volgt – zakelijk weergegeven – verklaard. Na afloop van relatiebezoek wordt een gedetineerde gevisiteerd indien de glazen scheidingswand open was en gefouilleerd
indien de wand dicht was. Na afloop van bezoek van een geestelijk verzorger wordt een gedetineerde gefouilleerd. Dit gebeurt indien de glazen scheidingswand open was en wanneer deze dicht was. Tijdens het bezoek van een geestelijk verzorger is er niet
constant (bewakend) personeel aanwezig en een gedetineerde zou dus iets kunnen meenemen. Indien een gedetineerde uit het zicht van het (bewakend) personeel is geweest, wordt hij daarom altijd gefouilleerd.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand aan of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de
handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.

Op grond van paragraaf 6.4 van de huisregels van de BPG van de p.i. Vught vindt een onderzoek aan lichaam en kleding in ieder geval plaats bij binnenkomst in de inrichting, nadat een gedetineerde bezoek zonder glazen scheidingswand heeft gehad, in het
geval van overplaatsing en voorafgaand en na terugkeer van een transport buiten de inrichting.

Door de directeur is verklaard dat de geestelijke verzorging weliswaar een andere taak heeft dan het bewakend personeel, maar de (aan de inrichting verbonden) geestelijk verzorgers verder worden gelijkgesteld aan het eigen personeel. Klager heeft
aangevoerd dat de glazen wand tijdens het betreffende bezoek van de geestelijk verzorger was gesloten. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dit door de directeur onvoldoende weersproken. Hierbij is in aanmerking genomen dat is gebleken dat het
voorkomt dat de glazen scheidingswand tijdens het bezoek van een geestelijk verzorger dicht is. Nu er van uit dient te worden gegaan dat de glazen scheidingswand tijdens het betreffende bezoek was gesloten, de geestelijk verzorgers voor een deel worden
gelijkgesteld aan het eigen personeel van de p.i. Vught en klager reeds voor het bezoek van de geestelijk verzorger was gefouilleerd, is de beroepscommissie van oordeel dat het - zonder belangenafweging - standaard na afloop van het bezoek van de
geestelijk verzorger fouilleren van klager als disproportioneel dient te worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd. Het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.
Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 10,=. De beroepscommissie overweegt daarbij dat deze tegemoetkoming is bedoeld als compensatie voor het door klager geleden ongemak en niet als schadevergoeding, nu niet eenvoudig is vast te
stellen of en in welke omvang klager schade heeft ondervonden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, prof. dr. A.M. van Kalmthout en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 10 juli 2013

secretaris voorzitter

Naar boven