Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0182/GM, 10 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/182/GM

betreft: [klager] datum: 10 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 21 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie De Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 27 december 2001 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 april 2002, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager, mw.[...], verpleegkundige, namens de inrichtingsarts en de heer[...], sectiehoofd van de sectie C.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 19 november 2001, betreft het feit dat klager dermate veel last heeft van zijn rug, dat hij in een rolstoel zit en de artsen desondanks menen dater niets aan de hand is. Voorts dat de arts zonder overleg met klager gestopt is met voorschrijven van medicatie.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Op 2 september 2001 is klager door zijn rug gegaan. Het zou spit zijn en klager moest veel lopen. Aan het eind van de week had hij geen gevoel in zijn benen. In het Sint Fransiscus Gasthuis werd een ‘ei’ geconstateerd in zijnruggewervel. Na enige dagen werd hij overgeplaatst naar het Penitentiair ziekenhuis. Terug in de Schie waren er enige aanpassingen in zijn cel aangebracht, waardoor hij redelijk kon functioneren. Zijn medicatie is aangepast,waardoor hij bewusteloos is geraakt en wederom in het ziekenhuis is opgenomen.
Klager vindt het onbegrijpelijk dat de medici aangeven dat er niets aan de hand is terwijl klagers problemen toch duidelijk zichtbaar zijn.

Door en namens de inrichtingsarts is het volgende aangevoerd.
Bij binnenkomst in de Schie op 13 april 2000 werden er bij klager geen afwijkingen geconstateerd en was hij geheel gezond. In mei 2001 kreeg hij rugklachten waarvoor hij behandeld is.
Op 3 september 2001 maakte klager wederom melding van rugklachten, welke in de daarop volgende periode toenamen. Er zijn specialisten geraadpleegd en aan klager is medicatie voorgeschreven.
Van 10 tot 16 september 2001 is klager opgenomen geweest op de afdeling neurologie van het Sint Fransiscus Gasthuis, alwaar op de CT scan geen bijzonderheden werden geconstateerd.
Op 16 september is klager overgebracht naar het Penitentiair ziekenhuis te Den Haag. Daar is nader onderzoek gedaan en is geen aantoonbare neurologische oorzaak voor de rugklachten van klager gevonden.
Op basis daarvan was er geen indicatie voor verder onderzoek en is voorgesteld de eerder opgestarte fysiotherapie te continueren. Op 1 oktober 2001 is klager naar de Schie teruggekeerd. Hij functioneerde daar met een looprekje. Depijnmedicatie is afgebouwd. Klager kon zich zelfstandig redden.
Klager werd van 22 tot 24 oktober weer opgenomen in het Penitentiair ziekenhuis.
In de tussentijd is overleg gevoerd met het Penitentiair ziekenhuis over opname en overplaatsing naar een voor een rolstoel aangepaste cel. Klager heeft deze mogelijkheden afgewezen.
Op 22 november 2001 zijn er een ct-scan, mri en eeg verricht. Wederom zijn er geen aantoonbare afwijkingen geconstateerd. Er zijn geen medische aanwijzingen voor zijn huidige conditie.

3. De beoordeling
De beroepscommissie is uit de stukken en hetgeen door klager en de verpleegkundige ter zitting naar voren is gebracht voldoende aannemelijk geworden dat klager in verband met zijn rugklachten meermalen door specialisten aan diversesoorten onderzoek is onderworpen, teneinde vast te stellen wat de oorzaak van klagers klachten zou kunnen zijn. Bij deze onderzoeken zijn geen aantoonbare afwijkingen geconstateerd. Klager is derhalve aangeraden te mobiliseren en deeerder opgestarte fysiotherapie voort te zetten. Tevens zijn er aanpassingen aan klagers cel aangebracht, teneinde hem in staat te stellen zo veel mogelijk op eigen kracht te kunnen bewegen.
Ten aanzien van de medicatieverstrekking concludeert de beroepscommissie dat deze niet is stopgezet, doch dat er enige verandering in is aangebracht, aangepast aan de situatie van klager.
Op grond van het voorgaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als handelen in strijd met de in artikel 28 PM neergelegde norm. Het beroep is derhalveongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid mr. I. Lispet, secretaris, op 10 juli 2002

secretaris voorzitter

Naar boven