Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0093/GM, 10 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:10-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/93/GM

betreft: [klager] datum: 10 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 8 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L Tuijnenburg Muijs,namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsartsen verbonden aan de locaties De Schie en Noordsingel te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 13 december 2001 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 april 2002, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.F. Wassenaar, de heer[...], sectiehoofd van de sectie C en mw.[...],verpleegkundige, namens de inrichtingsarts van De Schie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in de verzoeken om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 26 oktober 2001 en 21 november 2001, betreft de afbouw van methadon en het onthouden van verstrekking van Seresta.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd:
Klager gebruikte voor zijn detentie al vele jaren dagelijks 60 cc methadon en 3 maal Seresta forte. Deze middelen werden hem door zijn huisarts en door het Bouwmanhuis voorgeschreven. De laatste maanden voor zijn detentie verwierfhij deze op de zwarte markt. Na aanvang detentie werd hem door de inrichtingsarts van De Schie geen Seresta gegeven en werd de methadon binnen 14 dagen afgebouwd naar nul.
Hierdoor kreeg klager niet alleen last van de methadon-afkickverschijnselen (ziek en pijn in het hele lijf), maar ook van de psychische gevolgen van de Seresta-onthouding, het verhevigd terugkeren van de angsten en spanningen.Klager had als langdurig gebruiker niet gedwongen mogen worden zijn methadongebruik af te bouwen.
Hoewel hij hiertegen protesteerde, werd deze afbouw zonder behoorlijke communicatie doorgevoerd.
Voorts werd klager onvoldoende medische hulp geboden toen hij ziek werd van het afkicken.
Klager is voorts van mening dat hem vervangende medicatie (antidepressivum) had moeten worden aangeboden toen hem de verstrekking van Seresta werd geweigerd.
Dit was medisch geïndiceerd zoals beschreven in het artikel van het Farmo-therapeutisch kompas. De inrichtingsarts heeft klager aldus de benodigde medische zorg onthouden.
Er is veelvuldig over klager overleg gevoerd binnen het medisch team, echter er is nooit met hem overleg gevoerd.
Met betrekking tot de klacht tegen de inrichtingsarts van de Noordsingel voert klager aan dat ook daar wel veel over hem is gesproken maar niet met hem. Ook in de Noordsingel werd aan hem noch methadon, noch een antidepressivumvoorgeschreven. Klager heeft tijdens zijn verblijf in de Noordsingel geen uitleg gekregen over de schadelijke bijwerking van Seresta. Hij kreeg alleen een licht slaapmiddel en zijn herhaalde verzoeken middels sprekersbriefjes om dearts of de psycholoog te spreken werden genegeerd.

Namens de inrichtingsarts van De Schie is ter zitting aangevoerd dat klagers Serestagebruik wel bij zijn huisarts bekend was, maar dat hij dit middel al langer dan drie maanden niet meer op reguliere wijze verkregen had. Derhalve isdit gebruik niet voortgezet. Daarbij is hem de reden hiervan uitgelegd.

De inrichtingsarts van de locatie Noordsingel heeft het volgende standpunt ingenomen.
Hij heeft klager na insluiting in de locatie Noordsingel op 7 november 2001 op het spreekuur opgeroepen. Van 7 november 2001 tot 29 november 2001 is klager negen maal op het spreekuur van de psychiater en huisarts geweest. Daarnaastis hij regelmatig door verpleegkundigen gezien en door de fysiotherapeut behandeld. Zijn problemen zijn uitvoerig in het P.M.O. besproken.
Al de consulten bij de huisarts en psychiater hadden betrekking op zijn Seresta-verslaving en het verstrekken van vervangende medicatie om zijn ontwenningsklachten te verminderen. Gedurende deze consulten is hem vele malen en zeeruitvoerig uitgelegd waarom de Seresta is gestaakt en hoe hij gedurende deze periode geholpen zou kunnen worden.
Met betrekking tot zijn klacht dat hem medicatie onthouden is die hij buiten langdurig heeft gebruikt wordt verwezen naar de „benzodiazepine richtlijn“ vanuit het ministerie van Justitie.
De veronderstelling dat klager niets wist over de Seresta die hij al jaren gebruikte acht de arts onwaarschijnlijk, elke arts, elke apotheek en elke bijsluiter had hem deze informatie kunnen verschaffen.
In de registratie is geen notitie van een gesprek van klagers raadsvrouw met een van de behandelend artsen terug te vinden. Wellicht heeft ze een verpleegkundige hierover aangesproken. In voorkomende gevallen lijkt het verstandig ommet een van de behandelend artsen een afspraak te maken en het probleem te bespreken.

3. De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager vele jaren voor zijn detentie methadon en Seresta heeft gebruikt. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat hij totdrie maanden voor zijn detentie via reguliere weg en onder begeleiding zijn medicatie verstrekt kreeg en daarna naar eigen zeggen via de ‘zwarte markt’. Onder die omstandigheden acht de beroepscommissie het bij binnenkomst in DeSchie acuut stopzetten van Seresta verstrekking alsmede de volledige afbouw van methadon onzorgvuldig. Het had op de weg van de inrichtingsarts gelegen zorgvuldiger na te gaan hoe het verslavingsverleden van klager eruit zag. Hetstopzetten en afbouwen van elke medicatie, enkel op basis van het gegeven dat klager bij binnenkomst niet onder begeleiding van zijn huisarts stond, acht de beroepscommissie, al het vorenstaande in onderling verband en samenhangbezien, onjuist. Dit te meer nu klager tot drie maanden voor zijn detentie op reguliere wijze zijn middelen verstrekt kreeg. Het handelen van de aan De Schie verbonden inrichtingsarts moet daarom worden aangemerkt als handelen instrijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep is in zoverre gegrond. Wat het handelen van de inrichtingsarts van de Noordsingel betreft geldt dat uitsluitend ten aanzien van het onthouden van methadon, nu van enigemedische noodzaak om het gebruik van Seresta weer op te pakken niet is gebleken.
Aan klager zal een tegemoetkoming vanwege het door hem ondervonden ongemak worden toegekend van € 125,-.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. De Schie toekomende tegemoetkoming op € 125,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid mr. I. Lispet, secretaris, op 10 juli 2002

secretaris voorzitter

Naar boven