Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1372/GV, 25 juni 2013, beroep
Uitspraakdatum:25-06-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1372/GV

betreft: [klager] datum: 25 juni 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 april 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van (begeleid) incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager wilde graag begeleid verlof om zijn pasgeboren kinderen te bezoeken in het ziekenhuis. Zijn kinderen zijn na een zwangerschap van zeven maanden op 9 april 2013 geboren. Ten tijde van het instellen van het beroep verbleven ze nog steeds in het
ziekenhuis. Klager heeft al jaren een relatie met de moeder van zijn kinderen. Hij heeft gevraagd om de kinderen te kunnen erkennen, maar hij heeft van het b.s.d. vernomen dat hij dan een sofinummer moet hebben. Toen hij vanuit Curaçao naar Nederland
werd overgeplaatst, is er niet voor een sofinummer gezorgd. Bij de deelgemeente Delfshaven is klagers vriendin gezegd dat hij de kinderen zonder sofinummer niet kan erkennen. Vanaf klagers binnenkomst in Nederland wordt hij anders behandeld dan andere
gedetineerden. Hij is op een GVM-lijst geplaatst zonder dat hij iets heeft gedaan. Zijn beroep hiertegen is door de beroepscommissie tweemaal gegrond verklaard.
Op 4 april 2012 heeft klager in de p.i. Vught zijn eerste bezoek zonder toezicht (BZT) gekregen met zijn vriendin A.H. Sinds hij op 20 juni 2012 in de locatie De Schie verblijft, krijgt hij elke twee tot drie weken BZT met zijn vriendin. Zij houden van
elkaar en hadden de wens om een familie te stichten. Dit is gelukt. Zijn vriendin en hij hebben nu twee kinderen. Hij heeft geld gestuurd voor de babykamer en doet zijn best om voor zijn kinderen te zorgen. Op 2 mei 2013 mochten zijn kinderen naar
huis.
Zijn vriendin en kinderen komen nu elke week op bezoek.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is vanuit Curaçao tijdelijk in Nederland geplaatst. Voor de beëindiging van zijn straf zal hij worden teruggeplaatst naar de Nederlandse Antillen. Volgens zijn registratiekaart was klager voorafgaande aan deze detentie ongehuwd en is de tweeling
niet door hem erkend. Voorafgaande aan deze detentie heeft hij geen duurzame relatie gehad met de moeder van de tweeling. Na zijn detentie zal klager in 2018 teruggaan naar de Nederlandse Antillen. Uit artikel 22 van de Regeling tijdelijk verlaten van
de inrichting volgt dat voor het verlenen van incidenteel verlof voor het afleggen van een kraambezoek vast dient te staan dat de beweerde band bestaat (met moeder en kinderen) en dat de relatie hecht dient te zijn. Derhalve voldoet het verzoek niet
aan
de voorwaarden tot verlening van incidenteel verlof (onder begeleiding). Klager staat op de GVM-lijst vanwege verhoogd vlucht- en maatschappelijk risico, waardoor ook het Openbaar Minsterie negatief heeft geadviseerd. Als de relatie wel was aangetoond
en klager de kinderen wel zou hebben erkend, zou een begeleid verlof in een ziekenhuis, gelet op klagers plaatsing op de GVM-lijst, te risicovol en onveilig worden geacht, zodat het verzoek ook in dat geval zou zijn afgewezen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie De Schie te Rotterdam heeft geadviseerd om klager begeleid verlof te verlenen. Volgens de directeur stelt klager dat hij al acht jaren een relatie heeft met de moeder van de tweeling. Zij komt sinds klagers plaatsing in De
Schie wekelijks bij hem op bezoek. Er is op meerdere momenten bezoek zonder toezicht geweest. Er zou geen actie ondernomen behoeven te worden omdat het een statuutzaak betreft met betrekking tot de erkenning. Klager heeft € 850,- aan de moeder
overgemaakt.
De officier van justitie heeft geadviseerd om het verzoek af te wijzen, gelet op het verhoogd vlucht- en maatschappelijk risico. Daarbij is opgemerkt dat klagers zaak een ‘statuutzaak’ betreft.
De politie en de medisch adviseur hebben zich van advies onthouden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar in verband met het medeplegen van moord en het overtreden van een vuurwapenverordening. Klager is overgeplaatst vanuit Curaçao naar Nederland. De einddatum van zijn detentie is bepaald op 19 juli
2018.

Op grond van artikel 26 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan incidenteel verlof worden verleend voor een kraambezoek aan de levenspartner en pasgeboren kind(eren) van de gedetineerde. Artikel 1 onder i. van de Regeling bepaalt dat
onder levenspartner dient te worden verstaan de echtgenoot van de gedetineerde, alsmede de persoon met wie een aantoonbaar duurzaam samenlevingsverband wordt onderhouden daterend van vóór de aanvang van de detentie.
Uit klagers stellingen, de inlichtingen van de directeur en eerdere uitspraken van de beroepscommissie met betrekking tot klager leidt de beroepscommissie het volgende af:
- Klager is in juni 2006 gedetineerd in Bonaire.
- In september 2011 is klager overgeplaatst naar Nederland. Hij staat sinds dat moment op de GVM-lijst.
- Na gegrondverklaring van een beroep van klager is de GVM-status met ingang van 15 juni 2012 verlaagd van hoog naar verhoogd.
- Klager wordt wekelijks bezocht door A.H.
- Klager heeft vanaf april 2012 bezoek zonder toezicht mogen ontvangen. Sinds dat moment heeft er met regelmaat bezoek zonder toezicht met A.H. plaatsgevonden.
- Klager wil de uit A.H. geboren kinderen erkennen.
- Klager heeft meermalen geld naar A.H. overgemaakt met daarbij de mededeling dat het geld bestemd is voor de verzorging van de baby’s.
De beroepscommissie overweegt dat wanneer zou komen vast te staan dat de relatie tussen klager en A.H. inmiddels (ongeveer) acht jaren duurt en heeft geleid tot de zwangerschap van A.H. en de daarop gevolgde geboorte van de tweeling, zoals klager heeft
gesteld, er sprake is een hechte band tussen klager, A.H. en de kinderen, waaraan klager een aanspraak op incidenteel verlof voor het afleggen van een kraambezoek aan zou kunnen ontlenen. Gelet daarop had de Staatssecretaris de stellingen van klager
niet zonder meer terzijde mogen schuiven en had hij redelijkerwijs klager in de gelegenheid moeten stellen nader bewijs voor het bestaan van de duur en inhoud van de relatie met A.H. aan te dragen, bijvoorbeeld door overlegging van een schriftelijke
verklaring van A.H. Dit heeft hij echter niet gedaan. Dit brengt mee dat de bestreden beslissing voor wat betreft dit onderdeel niet in stand kan blijven.

De beroepscommissie overweegt verder dat niet zonder meer valt in te zien dat de plaatsing van klager op de GVM-lijst in de weg zou staan aan een begeleid bezoek aan een ziekenhuis. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat klager inmiddels
de
laagst mogelijke GVM-status heeft. Een motivering van dit onderdeel van de bestreden beslissing ontbreekt. Ook gelet hierop kan de beslissing niet in stand blijven.

Klager heeft in reactie op het verweer van de Staatssecretaris laten weten dat de kinderen niet meer in het ziekenhuis liggen en dat A.H. hem wekelijks bezoekt met de kinderen. Gelet hierop heeft het geen zin de Staatssecretaris op te dragen een nieuwe
beslissing te nemen.
De beroepscommissie zal een tegemoetkoming vaststellen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 25 juni 2013

secretaris voorzitter

Naar boven